Ga naar de inhoud

Het Blauwe Paardtoernooi

Geschreven voor het Jaarboek van mijn schaakclub HWP Haarlem

Wordt het zo onderhand niet eens tijd dat de rokers als een phoenix uit hun asbak herrijzen?

Voor de goede orde: mijn eigen ervaring met nicotine beperkt zich tot twee keer inhaleren van de sigaret die ik gegapt had uit het sigarettenbakje van mijn vader en wat gekuch. Three Castles heette het merk. Ik zette het raam open om niet gesnapt te worden en besloot te stoppen met roken, op mijn twaalfde.

Ik heb later nooit overwogen weer te beginnen; dan zou ik waarschijnlijk in een mum van tijd een moyenne van een pakje per dag draaien (shag zou stellig de voorkeur hebben). Geef mij zo’n zesde vinger erbij, die nieuwe gebaartjes en theatrale effecten mogelijk maakt en ik zou constant willen experimenteren en repeteren, links- én rechtshandig, met bijpassende mimiek, net zo lang tot ik de zelfbewuste, virtuoze rokers van weleer kon evenaren: Dean Martin, Sammy Davis, Clint Eastwood, Humphrey Bogart.

Alleen, waar doe je dat, vandaag de dag? Huiverend onder een luifel, waar regen en natte sneeuw verwoed proberen je peuk tot het laatste vonkje te doven? In zo’n terrarium / fumarium dat sommige cafébazen door de wet gedwongen hebben ingericht en waar de ingezetenen door de andere bezoekers worden geobserveerd als waren ze een zeldzame diersoort? In diverse tuinen achter mijn huis zie ik beklagenswaardige volwassenen hun gerief zoeken – schichtig, besmuikt, uit de beslotenheid van hun woning verdreven door hun vitrageminnende levenspartner of hun eigen moderne geweten.

Daarom vond ik dit weekend het lunch-interview met Marian Donner in NRC (4-7-’15) zo verfrissend. Directe aanleiding was de lezing die zij zou geven bij het NK Schaken, over haar vaders beruchte stelling dat vrouwen niet kunnen schaken (among other things! Ze kunnen volgens Jan Hein Donner schilderen noch filosoferen; ‘er is eigenlijk nooit iets door een vrouw bedacht of gemaakt dat de moeite van het kennismaken waard is’).

Ik kende Marian Donner (41) niet. Ik heb haar roman Lily niet gelezen en behoor niet tot de clientèle van het escortbureau waar zij als telefoniste werkt. Ten tijde van het vraaggesprek was ze vijf maanden zwanger van haar eerste kind en de tijdelijke geheelonthouding (jus d’orange, jus d’orange, jus d’orange…) viel haar zwaar: ‘zo vermoeiend, zegt ze, zo nuchter en helder als ze nu nu noodgedwongen is’.

clip_image002

Jan Hein Donner (met drie pakjes per dag, plus een fles rum niet het prototype van de oppassende huisvader) kreeg op zijn 56-ste een hersenbloeding en stierf vijf jaar later in een verpleegtehuis aan een maagbloeding. Marian was toen veertien. ‘Wel jong,’ hengelt interviewster Rinskje Koelewijn naar wrok en verwijten. Maar zij vangt bot. En een zinspeling op Donners innerlijke demonen vindt geen enkele genade bij zijn dochter: “Niet alle overdaad is een verslaving of een poging iets te dempen. […] Bij drinken hoort een levensstijl. Van ontmoetingen in de kroeg. Van rafelrandjes en schaduwwerelden. Een sigaret delen met een vreemde op de stoep.”

In haar columns schuwt Marian Donner (kind van haar vader!) een stevige, onafhankelijke stellingname niet. In De sublieme sigaret tiert zij tegen de gezondheidsfundamentalisten, die het lichaam boven de geest plaatsen: ‘Thomas Mann vond zelfs dat niet-rokers zichzelf beroofden van het beste dat het leven te bieden had. Want voor het lichaam mag roken dan dodelijk zijn, de geest floreert erbij.’

Dat kan je misschien nog afdoen als branie of dwarsliggerij, maar zelfs de verstoktste anti-roker zal de adem inhouden bij deze tedere jeugdherinnering aan haar ‘lieve vader’: “Soms, als ik ‘s nachts niet kon slapen, ging ik naar zijn kamer toe. Blauw van de rook. Ging ik daar op de bank verder slapen. Geborgener en veiliger kon ik me niet voelen.”

Mijn gedachten gaan uit naar de rokers van onze eigen club. Kunnen we ze niet enigszins tegemoet komen? Al was het maar door de naam een dag per jaar te veranderen in Het Blauwe Paard Haarlem en dan het Gesloten Ramen Toernooi te organiseren? Snelschaken met de asbak op tafel, peuken in slagorde aan alle borden en dan maar hopen dat je na de tweede ronde de achterste rij nog kunt zien door de rook? Een sport moet zijn tradities eren.

4 reacties op “Het Blauwe Paardtoernooi”

  1. Een trivialiteit, maar Clint Eastwood is en was geen roker.
    De enige films die hem als roker tonen zijn de drie westerns waarin hij, onder directie van Sergio Leone, een (hoofd)rol speelde. Waaronder ‘Once upon a time in the west’. In die rolprenten rookt hij op bevel van Leone kleine sigaartjes, omdat die vond dat dit bij het karakter van zijn rol hoorde.
    Er gaat op internet ook een gerucht rond, als zou Eastwood ooit in een Zweedse talkshow een sigaret met een mooie boog uit zijn borstzakje hebben gewipt, om hem vervolgens met zijn mond op te vangen. Maar tot op heden heeft niemand de bewuste beelden kunnen opduikelen. Clint deed dit overigens, volgens zeggen, als antwoord op de vraag: “meneer Eastwood, waaraan dankt u uw stoere imago?”

  2. Maar in ‘Rawhide’ zal hij toch gerookt hebben of verwar ik hem al te zeer met Arendsoog en Lucky Luke?

  3. @schulp: het geval wil dat ik enkele maanden geleden in Engeland naar een televisie keek waarop een aflevering van ‘Rawhide’ werd vertoond. Rowdy Yates rookte niet. Gil Favor ( de baas van de cowboys) heb ik het toen ook niet bewust zien doen, maar uit een grijzer verleden heb ik een vage notie dat hij misschien wel rookte.
    Wat vooral opviel was het matige acteren. Clint is wat dat betreft toch wel een paar kilometer vooruit gegaan. Waarom men destijds meende hem Rowdy te moeten noemen is ook een raadsel, want in de aflevering die ik zag was hij de liefste cowboy die ik ooit heb gezien. Een heer in het bijzijn van vrouwen, bijvoorbeeld.
    Godallemachtig. De jaren zestig. Wat is dat lang geleden. Het kijken naar die aflevering was een regelrechte time warp.
    Arendsoog en roken? Vanuit opvoedkundig oogpunt heeft Nowee een geheelonthouder van hem gemaakt. En een goed katholiek bovendien. Lucky Luke zie ik inderdaad direct voor me met dat rudimentaire peukje in de mondhoek. Hij heeft zijn rokertje nooit in de hand.

    Conclusie: de enige echte cowboy is Lucky Luke. Een cowboy zoals een cowboy bedoeld is.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *