In Grote Broer het Haarlems Dagblad – ontmoetingsplaats sinds 1656 van geesten flonkerend, flakkerend en flets – lees ik vandaag in een ingezonden brief over ‘de zaak Nienke’, dat justitie voorbijging aan een verklaring dat de dader een ‘pokdadig’ uiterlijk had.
Pokdadig – rol dat woord even over de tong, bijt er voorzichtig in tot de sappen vrijkomen en, beste Raarlemmers, jullie zullen (fonetische fijnproevers als jullie zijn tot de laatste m/v toe) je zonder uitzondering verheugen op de eerste kans deze taalvondst met optimaal effect te lanceren.
Mijn kans kwam helaas een dag te vroeg.
Op station RAI worden aan het begin van ieder schooljaar de kaartjes gecontroleerd. Niet door een gemoedelijke bijna-pre-pensioener met een kniptang. Om de dooie dood niet! Er strijken daar vliegende brigades neer, bestaande uit zo’n dertig reguliere GVB-controleurs van het type dat zich doorgaans specialiseert in onzichtbaarheid, voor de gelegenheid versterkt met een tiental agenten met aanhang (portofoons, pistool, etc).
Vorige week was het bijna iedere dag raak. De meeste reizigers ondergaan de invasies gelaten, in afwachting van de start van het zwartrijseizoen (na de eerste nachtvorst).
Gisteren bovenaan de trap zag ik lijn 50 klaarstaan en toen ik automatisch een sloom looppasje inzette, voelde ik een onbehouwen ruk aan mijn jas.
“Kaartje!”
Ik had ‘m niet zien staan, hoewel zijn hesje XXXL was. Nu stond hij met gespreide armen voor me.
“Kan dat niet wat minder?!”
“Kaartje!”
“Kan dat niet wat minder? Ik hou er niet van als vreemde mannen aan mijn jas trekken.”
“Kaartje!”
Tekstvast was hij wél. Ik klemde strijdlustig mijn aktetas wat hoger tegen mijn borst, als een insigne van levenslange gezagsgetrouwheid. Onverzettelijk was ik in mijn principiële gelijk, en goed pissig ook, maar nog voordat ik iets hatelijks kon zeggen over een ophokplicht voor ongelikte beren werd ik vlot omcirkeld door vijf van zijn geüniformeerde vriendjes.
Graag had ik hier verteld hoe ik mij (lesies horizont- en verticaal voor lief nemend) een weg naar dat metrostel baande, maar helaas … er was geen beginnen aan.
Tegen zoveel pokdadigheid sta je machteloos.
Op dat herhaalde “Kaartje!” had je natuurlijk kunnen antwoorden: “Nee dank u, ik heb al een kaartje”…
Het zal nog wel even duren voor pokdadig de toptien van woordinfecties in de taalrubriek van Ewoud Sanders in het Handelsblad haalt. Pokdadig heeft 12 hits bij Google terwijl pokdalig er 803 heeft. Vergelijk dat eens met polshoogte (is fout, ik zeg het maar even…) met 23.800 vindplaatsen tegenover poolshoogte (correct dus) 38.100.
Nog even iets over ‘pokdadig’ qua Bommeliaans neologisme. Het zou mij niets verbazen als jij veel Franse strips hebt gelezen. Daar barst het namelijk in vechtscenes behalve van de ‘bafs’ ook van de ‘pocs’!
Ik moest denken aan dat verhaal van die auto in het voetgangersgebied met 4 van die geblokte pokdadigers.
Zij reden je klem , jij kraste de dure lak met je sleutels en alleen op de eerste honderd meter had je enige moeite om ze voor te blijven geloof ik , waarna de jarenlange Waterduintraining de doorslag gaf.
Ja, Aad, een van de hoogtepunten uit mijn atletiekloopbaan! En toen ze finaal kapot gingen kwamen er inderdaad ‘pocs’en ‘bafs’ uit in alle toonaarden (en ‘wuchs’ niet te vergeten )
Erg leuk taalgebruik 😀
Marius, Marius, je hebt puristen en pragmatici. Da’s een overbekende discussie. Ik weet dat jij een purist bent, maar toch: is grammatica nou voorschrift of beschrijving? Ofwel: is pokdadig nou goed of fout?
Als zelfs Jaap (http://www.vermist.nl/?url=vrm_detail_page?id=9822) het woord prominent gebruikt, dan is het dus goed (vanuit de pragmatici geredeneerd) Jij als purist moet je er soms bij neerleggen dat de praktijk soms de waarheid in haalt.
Mijn advies:
koop de volgende keer gewoon een kaartje, dan ben je van dat gezeur af…….
Zelfs Jaap …. I rest my kees!