Gisteren was ik dakloos, of beter gezegd vloerloos. De planken in de gang moesten gelakt. De verstandige huisdichteres was ingetrokken bij familie in Woerden en ik… ik had nagelaten vooruit te denken. Er was nog niets geregeld toen ik tegen zessen via het laatste droge strookje hout het huis verliet.
Het ontbreken van iedere verplichting of afspraak verwekte een aangenaam soort lichtheid toen ik de stad inwandelde. Aan de Riviervischmarkt was nog zon en tot mijn verbazing droeg driekwart van de terrasklevers daar een donkere zonnebril – voor hen (in maart!) kennelijk een even onmisbaar accessoire als papieren zakdoekjes voor mij.
Mijn eigen uitrusting ging niet verder dan een tandenborstel, een setje verschoning en wat vage plannen. Ik drentelde wat, niet goed wetend wat te beginnen als vakantieganger in eigen stad. De caissixc3xa8re van de Philharmonie had nog meer dan honderd kaartjes voor de Mattheus van 19.30 uur, zei ze. Zou ik vanavond een Passietje pikken? Ook die beslissing schoof ik voor me uit.
Eerst eten? Onderdak zoeken? Ergens een Dagkladje schrijven? Ik kon zo gauw geen café bedenken waar ik verwoed in een blocnote kon krabbelen zonder me opgelaten te voelen. Welk Haarlems etablissement zou Sartre hebben uitgekozen om aan een magnum opus te werken als zijn parket moest drogen?
Uiteindelijk (na anderhalf uur lui door het centrum te hebben gezwalkt) vond ik wat ik zocht in de Italiaanse tolerantie van Doria. Na de pizza en de krant en een versnipperd RaDa-stukje betrapte ik mezelf opnieuw op tijdrekken; zo lang mogelijk genieten van die vrijwillige onzekerheid, op het gevaar af dat ik om half drie ‘s nachts vergeefs om een kamer zou smeken bij Lion d’Or , waarna ik me door oudgedienden een geschikte brug zou laten wijzen om onder te slapen.
Uiteindelijk moest ik er natuurlijk toch aan geloven. Om half tien belde ik aan bij mijn eerste adres. Het was er donker, en voor jullie, trouwe en minder trouwe lezers, zou het spannender zijn geweest als ik na talrijke mislukte pogingen van een koude kermis was thuisgekomen. Dan had dit stukje ook een strenge moraal gekregen.
De tweede keer was het echter al raak: G. deed wel open en bood mij de gehoopte gastvrijheid. En zo kwam er een gelukkig eind aan mijn debuut als luxe Haarlemse dakloze.
.
Als ‘writer in residence’ had je natuurlijk ook Saskia de Coster in het schrijversappartement aan het Spui in Amsterdam gezelschap kunnen houden.De huisdichteres had daar weinig bezwaar tegen kunnen maken aangezien zij haar aftocht reeds in stilte had voorbereid. Ze laat man én schrijver alleen in de stad, en dat is simpelweg de kat op het spek binden.
Saskia werkt aan het manuscript van haar volgende roman, die als werktitel ‘De ongelukkigste mens ter wereld’ meekrijgt. Saskia is schrijfster van ‘Vrije val’, ‘Jeuk’ en ‘Eeuwige roem’ en hoopt in Amsterdam de ideale combinatie van isolement en ontdekking te vinden, juist jou aanwezigheid had een prettige verstoring van dat voornemen kunnen zijn.