Nietzsche stelt twee bronnen waartoe artistieke inspiratie herleidbaar is: de apollinische droom en de dionysische roes. In de voorsokratische mythe wordt Apollo vaak geassocieerd met kunst, schoonheid en harmonie,terwijl de duistere Dionysos woeste vitaliteit, chaos, dronkenschap en liederlijkheid symboliseert.**
Nietzsche’s originele kritiek bestaat hieruit dat hij deze polariteit over een tijdsspanne van 2500 jaar cultuurhistorisch interpreteert. Zijn vraag is waarom in onze maatschappij Dionysos zozeer is geketend ten gunste van Apollo.
Dromend lijkt de tijd irrelevant en het verstilde droombeelddat verschijnt, veronderstelt ruimtelijkheid; om een beeld kun je heenlopen. Maar daarmee is het vermogen tot differentiëren al voorondersteld; er is een observerend ik dat hier staat en een beeld dat dáár staat. Nietzsche stelt dan ook vast dat naast de gemelde kwaliteiten aan Apollo ook het (scholastische) principium individuationis toevalt: het bestaan van de individuele dingen doordat de onderscheidende mens er is. Daarin werkt Apollo organiserend en werktuig bij uitstek is taal; daarmee geven wij de dingen hun ordening en betekenis. Uiteindelijk staan ook technologie en onze maatschappelijke orde aan Apollo’s kant. De muzen tonen deze harmonische orde in de schone kunsten.
Maar in Dionysos streeft de mens vergetelheid na, ontloopt hij verantwoordelijkheid voor het “hoeden der dingen”, omarmt hij de dierlijke gruwelijkheid en wordt hij één met het allesomvattende Zijn. Inderdaad, dat bereikt hij in de roes, dronkenschap, drugs, wellusten uiteindelijk in de dood. Nu is ruimtelijkheid irrelevant en de taalloze (sprakeloze) dionysische mens geeft zich volledig over aan de tirannieke tijd (Dionysos’ grootvader is Kronos). Nu wordt duidelijk waarom muziek als kunstvorm aan Dionysos’ zijde staat en niet een vorm van taal betreft. Ritmiek heeft alles met tijd temaken; een melodie moet zich in de tijd ontvouwen, onafwendbaar, woest en dreigend als het noodlot, zoals in Stravinski’s Sacre du Printemps.
Nietzsche ziet dat in onze wereld Dionysos is getemd; hij is in onacceptabel-burgerlijke hoeveelheden apollinisch aangelengd. Natuurlijk, er is apollonische muziek, (Bach, Pärt, muzak) en er zijn dionysische elementen in ruimtelijke kunst (Jeroen Bosch, Appel). Maar de eerste wetenschappelijke mens -Sokrates – heeft de bijl gelegd aan de dionysische wortel, gretig door het christendom overgenomen. Nietzsche (en Wagner) wilden deze hypocrisie te lijfgaan, Dionysos terughalen; de kunstzinnige mythe weer maatschappelijk centraal stellen zoals in het voorsokratische Griekenland. Misschien naïef en nogal verkeerd begrepen door de Hitlers en Stalins onder ons. Blijkbaar wordt de kunstzinnige mens ook anderszins dan door ruimte en tijd gemanipuleerd.
** Dit is deel 2 van een negendelige serie mini-essays, waarin RaDa’s huisfilosoof Onwijsgeer ons bijpraat over ideeën van de grootste westerse denkers sinds Thales. Deel 1 verscheen op dinsdag 19 februari.
Is dit in de geestgronden geschreven?
@Carel: Er zijn twee soorten zwijnen (dit is geen filosofie!): de ene krijgt parels toegeworpen en wroet lekker door in de modder, de andere probeert die parels nijdig kapot te stampen.
Ik vind het wel een helder geschreven stukkie.
Ik kan er wel wat mee. ‘Ik verkeerde in een dionysische roes’ klinkt toch beter dan ‘ik had te veel gedronken’.
Die voetbalhooligans bij Haarlem Heracles sloegen dionysisch toe enkele uren na publicatie van dit stukje… We zullen ze toch niet op een idee hebben gebracht?
Ik geloof dat het na de voorstelling van ‘de Mars’ was dat Freek de Jonge terug op het podium kwam (in de toen nog ongeschonden Schouwburg) en het nog aanwezige publiek ging uitleggen waar de voorstelling eigenlijk over ging. Daar was ik wel blij mee want hoewel mijn lachspieren overwerkt waren had ik geen idee waar de voorstelling over gegaan was,tot mijn geruststelling: vele met mij! Dat mis ik een beetje in dit stukje.