Ga naar de inhoud

Veelgevraagd

Ik wist al dat hij me iets zou vragen toen ik hem aan de andere kant van de Prins Henrikbrug zag scharrelen.

“Mag ik u iets vragen?”

Rode wollen muts, grote glanzende, vriendelijke ogen.

“Hebt u een beetje kleingeld voor me?”

“Is dit klein genoeg?” Hij leek blij met de euro die ik uit mijn broekzak opviste, brabbelde iets over terugbetaling zodra hij betere dagen zou kennen en zwaaide me zelfs na.

Ik kan het niet hárd maken, maar ik vermoed dat ik zo iemand ben aan wie vragers verhoudingsgewijs vaak iets vragen – colporteurs, zwervers, sekteleden staan passief in de mensenstroom en zodra ík passeer slaan ze toe.

Moet ik het als een compliment opvatten? Zo’n dakloze heeft mensenkennis en ziet al van verre mijn goede inborst rood opgloeien. Denk ik soms. Of zien ze in mij juist de ideale sukkel? Zachtgekookt eitje, die kunnen we wel een leesmap aansmeren, een eurootje aftroggelen of bekeren en een rode jurk aantrekken!

Zijn er hier ook aan wie de vragers nooit iets vragen en zo ja, wat is jullie geheim? Op sommige dagen zou het me zeker van pas komen.

.

14 reacties op “Veelgevraagd”

  1. Als ik er een zie, doe ik altijd als eerste mijn mond open en vraag of ze wat kleingeld hebben.

  2. Nee, geen geheim en geen advies. “Altijd fout!”, dat is mijn conclusie. Of het nu de straatjournaalventer is (ik word al sjacherijnig als ik hem zie: gezonde vent die maar staat te hangen in zo’n hal vd super)of een bedelaar in Afrika, Suriname of Haarlem; altijd blijf ik achter met een frustratie. Geef ik iets dan krijg ik op mijn kop omdat’ie er toch drugs van koopt en/of daardoor iedereen blijft lastig vallen of ik geef niets en voel me een lul! In Suriname gaf ik een Tjoller (fout geschreven, maar zo spreek je het uit) de rest van onze portie rijst met ‘weet ik wat’ erop en daar waren de plaatselijken erg boos over: “nooit meer doen!!!”. Ik heb me al wat verscheurd gevoeld maar heb nog steeds geen oplossing!

  3. Nee, ik heb precies hetzelfde.

    Vroeger ‘gaf’ik ook altijd. Maar daar ben ik mee opgehouden toen ik in een Parijs metrostation de moeite heb genomen om voor een vrouw met een bord om haar nek waarop stond ‘J’ai faim’ een broodje te gaan halen. Roltrap op, door de poortjes, broodje kopen (wat zou ze willen kaas of ham..), kaartje kopen, weer terug door de poortjes, roltrap af…

    De moeite werd niet op prijs gesteld. Toen ik haar het broodje gaf ontstak de vrouw in woede en gooide het broodje kaas in mijn gezicht.

    Zij heeft het verpest voor alle behoeftigen.

  4. Een paar maanden terug in de trein wilde een jongenman wat kleingeld voor een strippenkaart naar zijn moeder. Toen ik hem een half lege strippenkaart overhandigde wilde hij eerst kwaad worden maar besefte net op tijd dat hij daarmee zijn verhaal zou opblazen, hij bedankte alsnog op nauwelijks hoorbare toon.

    Toen een verkoper van de daklozenkrant omviel wegens overmatig alcoholgebruik heb ik hem overeind geholpen een 5 Euro gegeven. Bij die man wist ik zeker dat mijn geld goed besteed was. Ik voorspel een gouden toekomst voor de bedelaar die een Euro vraagt voor zijn of haar dagelijkse dosis drank of dope.

  5. Het is misschien niet de tip waar op je zat te wachten, maar blijf maar gewoon jezelf Marius.
    Je kunt je net als Cees het hoofd pijnigen over of je er goed of juist fout aan doet en je daarbij nog gaan ergeren ook. Je kunt ook, als Ziggy, vreselijk teleurgesteld zijn om een totaal gebrek aan dankbaarheid. Je wint er in beide gevallen niets of niet veel mee.
    Wat ik heb geleerd is dat de wetten en regels, of noem het normen en waarden, van de bedelaar per definitie anders zijn dan van de niet-bedelaar. En dus kan een vanuit het diepst van haar hart goedbedoelende Zig in de ogen van een bedelaarster opeens een intens te haten arrogante trut zijn die alles al heeft en nu ook nog even bepaalt dat zij, die vrijwel niets heeft dan nog een stevig gekoesterd stukje trots, geen geld nodig heeft maar een broodje kaas! Hup, dat broodje in Zig d’r gezicht.. Terwijl een ander dat broodje vast in volle dankbaarheid had aangenomen.
    Mijn devies: goed doen wanneer het je goed dunkt. Niet rekenen op dankbaarheid en niet op een teleurstelling. Vergeet immers niet: door iets te geven ga je op geen enkele manier een relatie met de bedelaar aan; dat is doorgaans nl ook het laatste dat de bedelaar wil. Dat lijkt logisch maar heel veel goeddoeners verwachten onbewust toch wel een beetje zoiets.

  6. Pater Jan van Kilsdonk schreef eens: “de ontmoetingsplaats met God is in de ogen van je ‘tegenover’ “. Daar kon ik toen wel iets mee en ik zal die zin nooit vergeten. Nu dit verhaal: Op de grens van Gambia/Senegal probeerde ik wat schriften en pennen uit te delen die ik meegenomen had op advies van mensen die veel reisden en het weten konden. Dat had een waar slachtveld ten gevolg. Ik wist niet dat overal kinderen mij in de gaten hielden en ze kwamen uit alle hoeken en gaten te voorschijn elkaar de giften afnemend en mij bestormend. Aan die vraag kon ik niet voldoen en vluchtte mijn auto in terwijl onze gids diverse klappen moest uitdelen om de auto en ons te ontzetten. Eén jochie bleef stiekem naderbij komen en zijn ogen smeekten om een gift. Ik knikte hem toe in de hoop op een onbewaakt ogenblik. Hoewel we lang op de formaliteiten moesten wachten kwam dat heimelijk beloofde ogenblik niet en moesten we verder. Dat joch keek mijn Lief diep in de ogen en zij in zijn diep bedroefd gelaat. Sindsdien is dit onderwerp een verboden onderwerp tussen ons; ze kan het emotioneel niet aan. Zo denk ik nog wel eens aan die TV-pater van Kilsdonk en ben ervan overtuigd dat deze ‘schuld’ eens vereffend zal worden. RS heeft natuurlijk gelijk; verwacht nooit iets terug, niet van je gift en niet van je vrijwilligerswerk, dat is de grootste valkuil die er is.

  7. Mij wordt ook altijd gevraagd om een centje.En dan zeg ik altijd:sorry,ik ben muzikant,en dan krijg ik altijd een blik van medelijden toegestopt.

  8. Iets anders, maar ook zoiets: vroeger, toen ik een baantje als stadsbrandwacht had in Utrecht, werd altijd aan mij gevraagd of ik de weg wist. Ook als ik geen uniform aan had, al liepen er honderd mensen, middernacht, overdag. Mijn parate stratenkennis straalde waarschijnlijk van me af. Nu, in Haarlem wordt me bijna nooit de weg gevraagd. Het stratenplan van Haarlem is niet eenvoudig, ik krijg het er maar niet in. Knap van mensen dat ze in één oogopslag zoveel aan andere mensen kunnen zien.

  9. ik heb in den haag gestudeerd en werd echt TE vaak aangesproken door enge mannen die “zomaar” een praatje maakten met me. Ik wist nooit hoe ik ze moest afwimpelen en ik werd er wel een beetje bang van.
    een man die veel rond CS hing, heb ik echt ontlopen: zodra hij me zag kwam ie aanlopen, welke bus of metro ik ook in ging….

  10. Even gegoogled: “Bedoelde u: Prins Hendrikbrug”. Geen vraagteken?

    Vroeger klampte Enclyclopedieverkopers mij aan in de Grote Houtstraat. Een “ik kan niet lezen” volstond.

  11. Ze struikelen eerder over me dan dat ze me iets vragen. Een keer ben achter een hardop bedelende vrouw aangerend omdat ze me zelfs nog niet zag toen ik een euro tevoorschijn haalde en ze stoïcijns doorstapte.

    Het nadeel is trouwens, dat ik ook alle gratis uitgedeelde dingen misloop. Bijna heb ik een arm verrekt laatst, toen er wagens langs reden waar vanaf petjes werden uitgedeeld. Echt IEDEREEN had zo’n ding, sommige mensen kregen zelfs een hele stapel en deelden die dan weer verder uit, tot helemaal niemand meer zonder petje rondliep. Behalve ik dan. <:-)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *