Ga naar de inhoud

Grimmig

Het klimaat is de laatste tijd grimmig op het dak van ons schuurtje, op zijn Balkenends gezegd.

Toen ik vanochtend licht geërgerd naar het raam pantoffelde, was het gejank en gegrom al geruime tijd gaande. Crescendo. Ik verwachtte elk moment twee woest klauwende, elkaar filerende katten te zien, in een wolk dwarrelende bontvlokken.

Wat ik aantrof was een bizar machtsevenwicht, waarbij niet vast te stellen viel wie underdog was en topdog. Of undercat en topcat. De rode blufkater die veelvuldig betrokken is bij grensconflicten op dat omstreden platte dak, had zich in een wel zeer precaire positie gemanoeuvreerd: op het uiterste puntje, met zijn achterpoten op de goot. Zijn staart zwiepte nijdig heen en weer over de rand – één tik en hij zou naar beneden storten.

De grijs-zwartgestreepte vijand (m/v?) was echter veel te geïntimideerd om dit strategisch voordeel uit te buiten en listig dat beslissende tikje uit te delen. En zo jankten en bliezen en dreigden ze, minutenlang, neus aan neus, elkaars gevangenen.

De ontknoping was (helaas voor jullie, sensatiebeluste lezers) bloedeloos, maar eigenlijk wel zo interessant. Geleidelijk raakte bij beide partijen de adrenaline op, of het testosteron, of welke brandstof het ook is die haat en woede voedt bij katten. De gespannen spieren trokken het niet langer, je zág het gebeuren, en het slot van het liedje was dat de grijze, de bangste, zich millimeter voor millimeter terugtrok, achterwaarts, onafgebroken loerend. Toen hij buiten nagelbereik was, draaide hij één keer – langzaam! langzaam! – helemaal om zijn as en glipte toen via een boomstam van het dak af.

P.S. Deze dakscène deed me denken aan het boek dat ik net uit heb, de briefwisseling tussen W.F. Hermans en Rudy Kousbroek.

In de laatste honderd pagina’s voelde ik bij het lezen een zelfde soort beklemming. De vriendschap raakt dan in gevaar, ondanks hun gedeelde liefde voor mooie auto’s, technisch vernuft en fotografie en hun wederzijdse intellectuele  bewondering. Want Hermans was toch… uh, Hermans en maakte Kousbroek verwijten.

En hoe behoedzaam de laatste ook opereerde, in het besef dat één foute beweging van een snorhaartje tot een breuk kon leiden, uiteindelijk liepen de spanningen te hoog op en bleek de verwijdering onontkoombaar.

Die rode, agressieve bullebak is Hermans, dacht ik eerst, maar later dacht ik, ik weet het nog zo net niet, wie de bangste / grijste was van die twee. Dat kun je zo hebben met denken.

,

.

4 gedachten over “Grimmig”

  1. Over de dieren gesproken tijdens deze sombere dag op de eilanden: ik mag er toch wel op hopen dat er tijdens deze wederzijdse onheuse bejegening bij hen enig OVERSPRONGGEDRAG viel waar te nemen?

  2. Die Hermans was ten diepste een bange zeurpiet, geestloos ook. Eigenschappen die een mens tot (mijn) held kunnen maken, drammerigheid, rechthaberisch zum Beispiel, flatteerden hem niet maar accentueerden zijn mentaal tekort.
    Maar de rode is wel Hermans, want de bangste is niet altijd de wegloper. De bangste is (soms ook) die zijn territorium tot het uiterste verdedigt.

  3. @Schulp: absoluut mee oneens! Hermans zag zeer veel zaken op een ongehoord scherpzinnige manier en kon daar ook nog eens over schrijven. Dat anderen door gebrek aan inzicht en kunde dat niet zagen, kan iemand wel eens sacherijnig maken. Veel grote mannen hebben last van dat niet willen spelen voor de Bxc3xbchne; die gaan gewoon hun gang en hoeven geen mooi weer te spelen voor de massa ten behoeve van goedkoop succes. Bang was hij zeker niet; hij ging altijd de confrontatie aan. En hoe een ‘geestloos’ iemand zulke fantastisch rake boeken kon schrijven ontgaat mij.

    Hij geldt daarnaast alhier als de ontdekker van Wittgenstein (overigens ook een ‘kruidje roer me niet’)lang voordat academisch Nederland zich de tanden erop stuk beet. Hij zag scherp hoe het onderwijs in Nederland naar de verdommenis ging, hoe Weinreb in elkaar stak, (terwijl Rubinstein en Nuis dat helemaal verkeerd zagen.) Hij was een groot Multatuli-kenner, etc.

  4. Ik durf Hermans best al die verdienste die u hem toeschrijft te gunnen, zonder het standpunt te verlaten dat hij een, wat was het ook al weer, bange man was, een zeurpiet. In Groningen heeft hij zich dapper geweerd tegen de aantijgingen van zijn confraters, maar de brieven van Bijkaart, met alle respect, wat een gezever. Hij zag weinig van het (laten we het het) leven (noemen).

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *