Er was daar een tijdlang een vrouw die haar eigen taal had, eindeloze, zangerige variaties op “oeriekoemi, mokoboeri, rikoeriemi.” Ze keek je vriendelijk en indringend aan met grote bruine ogen en nam het je nooit kwalijk als je het antwoord schuldig bleef.
Een vrouw die rondreed in een rolstoel koesterde altijd een grote, kale pop aan haar boezem. Er was de man die Schubert en Chopin speelde op de piano en joviaal verzoeknummers inwilligde, dan was van zijn dementie niks te merken. Een vrouw zocht de hele dag haar vader, jammerde, smeekte om hem. “Vader, vaaa-der, váááá-dertje, wanneer kom je nou? Vaaa-der, laat me niet alleen!”
Er was de mooie, aristocratisch uitziende dame met de dubbele naam, die met een stralende glimlach alles beaamde wat je zei. Na een paar maanden had ze alleen twee voortanden over, haar gelaat vergrauwde en daarna verging het haar als iedereen daar. Ze eindigde, zoals Shakespeare schrijft, in ‘second childishness and mere oblivion /Sans teeth, sans eyes, sans taste, sans everything’.
De vrouw die steeds de slappe lach kreeg, de vrouw die eens nijdig een glas sap naar mijn hoofd smeet, de vragers, de klagers, de vloekers, de zoekers naar de uitgang, de hulpeloze aanrakers, de frunnikers, de doffe staarders – ze verzwakten verder, verschrompelden, verdwenen uit beeld. Na verloop van tijd besefte ik dat ze er echt niet meer waren, of ze waren er niet meer zonder dat ik het besefte.
In het begin vond ik het er vreselijk: de onverdrijfbare geur van bederf en antisepticum, de uitzichtloosheid en mijn vader die van alles wilde wat niet kon, wat niet mocht, die tevergeefs zijn paspoort zocht of zijn vroegere ondergeschikten.
Later leed hij niet meer, en naarmate de Alzheimer meer herinneringen wegvrat, brak er een vriendelijkheid door die er altijd wel was geweest, maar voorheen moest concurreren met verantwoordelijkheden en plichten.
Voor mij was elk bezoek, prettig of naar, een memento mori. Het zette me aan het denken over de mens, over zijn raadselachtige drijfveren en noden, over zijn broosheid en uithoudingsvermogen, over zijn waardigheid en het verlies daarvan.
Maandag was ik er voor de laatste keer, met mijn familie. Het was voorbij, we zaten diep in de nacht in een lege zaal, wachtten tot we mijn vader nog één keer mochten zien, in zijn deftigste pak.
Er scharrelde een vrouw in nachtpon langs met haar rollator, ze leek ons clubje niet te zien. Een man in een wit hemdje en een luier platvoette naar het toilet, het klonk of hij zwemvliezen droeg. Hij liet de deur open en deed met vrolijk geklater een plas.
“Weet je, het klinkt gek,” zei mijn zus, “maar ik ga dit nog missen.”
Ik was dus niet de enige.
P.S. Ik heb de stukjes over het verpleegtehuis war mijn vader meer dan vijf jaar zat, verzameld in de categorie Op bezoek.
Ik hoop dat hij weet dat je zo mooi over hem geschreven hebt. Dan kan hij snoeven tegen de andere engelen.
Gecondoleerd, Marius. Sterkte.
Inderdaad, tegelijk gruwelijk en mooi.
(Het private language-argument….,
de kale pop die Kokoschka naar het beeld van Alma Mahler had gemaakt om haar voor altijd bij zich te hebben…)
Ik heb het ook allemaal meegemaakt met mijn vader (hij zat continu te draaien aan een ronde tafel, alsof hij een enorme vrachtwagen bestuurde ….’wat doe ik hier.., wat doe ik hier…, wanneer mag ik weg?)
Wens je veel sterkte.
Gecondoleerd, Marius. Prachtige troostende stukjes heb je steeds over je vader geschreven. Ik hoop dat dat helpt bij het verwerken van het verlies.
In een ruimteschip sans ticket, sans gewicht, sans massa, sans navigatie. Met het licht verhuist naar een meer vrolijke plek…
Hopelijk is het zo gegaan.
Ik wens je heel veel sterkte Marius! Hetzelfde staat nu mij te wachten met of sans mijn vader.
Gecondoleerd, Marius. Heb je stukje vol ontroering zitten lezen.
Sterkte Marius! De stukjes over je vader hebben me altijd geraakt. Ze zijn een monument voor je vader.
Prachtig en ontroerend.