Gisteren kwam ik Rob tegen. Rob van Aranka, en nee, ik was niet in Buiten-Mongolië.
Ooit schreef ik hier met een vrolijke knipoog over Robs barre transcontinentale fietstochten. Nu was hij even in Nederland vanwege droeve privé-omstandigheden (zijn 90-jarige moeder was de weg van alle stokoude moeders gegaan).
Ik ken hem niet echt goed maar we hebben samen hardgelopen. Ik bood hem een ijsje aan op het terras van die boerderij bij Duin en Kruidberg en liet me bijpraten. Samen met ‘Arank’ had hij een verwaarloosd landgoed op de kop getikt in Portugal, dat waren ze nu aan het opknappen. Olijven en druiven, en voor de aardigheid verhuurden ze in de zomer tenten als accommodatie.
‘s Winters gingen ze altijd wel een tijdje naar India, vertelde hij terloops, want daar had Aranka een kinderproject opgezet.
We fietsten terug naar Haarlem. Nee, liever niet langs de Bergweg, de wereldreiziger reed op een oud barrel met een zwikkende trapper, van iemand geleend.
Uit zichzelf vertelt Rob niet zo veel – iedere poeha is hem vreemd – dus ik hoorde hem uit over de volkeren der aarde. Chinezen? Had hij niks mee. De vriendelijkste mensen waren de Mongoolse nomaden, al toonden die weer weinig begrip voor de principes van het vegetarisme. In elke yoert moesten ze wanhopige listen bedenken om het yakvlees af te wimpelen. In Patagonië daarentegen…
We volgden onze oude trainingsroute, peddelden langs het voormalige PZ-terrein, waar nu poenige villa’s worden opgetrokken. Toen we na de bocht in de weg uitzicht kregen op de weilanden en de vijver, werd hij lyrisch:”Weet je, dit heb ik nou al zó vaak gezien en het blijft prachtig!”
Ik fietste maar vijf kilometer samen met Rob (zonder Aranka) en de wereld voelde een stuk ruimer. En daar kwam geen stoffige steppe of poesta aan te pas.