Gisteren begon ik in The Old Ways van Robert Macfarlane, een boek over zijn ontdekkingsreis te voet door het Britse landschap. Hoe en met welk doel heeft de mens dat sinds prehistorische tijden doorkruist ?
‘Pilgrim paths, green roads, drove roads, corpse roads, trods, leys, dykes, drongs, sarns, snickets – say the names of paths out loud and at speed and they become a poem or rite – holloways, bostles, shutes, driftways, lichways, ridings, halterpaths, cartways, carneys, causeways, herepaths.’ (p.13)
Juist ja… Pak de dialectwoordenboeken er maar bij! Macfarlane is een geleerd man (‘a Cambridge don’), gedrenkt in zijn onderwerp (terloops noemt hij ook nog even de Nederlandse ‘doodwegen’ en ‘spookwegen’, die naar kerkhoven leiden). Na enkele inleidende bespiegelingen over de zegeningen van het wandelen (Kierkegaard beweerde dat de menselijke geest optimaal functioneerde bij een wandeltempo van vijf kilometer per uur / Wordsworth beschouwde zijn benen als een filosofisch instrument, etc.) en een warm pleidooi voor de vaak voor oubollig versleten dichter Edward Thomas, neemt hij ons mee op pad.
Het eerste pad ligt voor de kust van Essex (een off-shore footpath!) en voert bij laag water naar het eilandje Foulness. De route is gemarkeerd met staken en heet de Broomway. Op het plaatselijke kerkhof liggen 66 wandelaars begraven die (door de eeuwen heen) de kluts kwijt raakten en werden opgeslurpt door drijfzand of overmeesterd door opkomende vloed. Macfarlane en zijn metgezel liepen er barrevoets; het was heiig en de grenzen tussen lucht, water en slijk verdwenen – een jaloersmakende zinsbegoochelende ervaring.
Het deed me denken aan de gebieden waar de huisdichteres en ik onlangs wandelden in Northumberland – veelal op goed geluk. Op de eerste dag hadden we nog geen goede kaart van het gebied en tegen de schemering naderden we het plaatsje Amble (bier, pub grub?), zo meenden we. Alleen hadden we niet gerekend op het estuarium van de Coquet. Hongerig en dorstig liepen we langs de rivier, tevergeefs spiedend naar een brug of pontje.
We waren de enigen in de wijde omtrek en ook dit was zo’n omgeving die (zonder dat het beangstigend werd) het beste uit je zintuigen haalde. Of het vergane zeeweringen waren of scheepswrakken die uit de modder staken, viel niet te ontwaren, en fladderden daar nu vogels of vleermuizen?
Tijdens de daaropvolgende tochten langs de vrijwel verlaten stranden hadden we graag het complete team van de BBC-serie Coast op afroep beschikbaar gehad: geoloog, archeoloog, zooloog en meer nuttige -ogen.
Voor de mooie dingen, zoals deze algenpoel.
Of deze steen.
En voor de macabere zaken. We roken en vonden (in die volgorde) een joekel van een erg dode zeehond. De foto van het kadaver zal ik jullie besparen. En in een getijdengebied boven Alnwick stak dit boven het zand uit.
Het was iets organisch, dood weefsel, maar wat? Een vin, een klauw? Ik durfde er niet in te poeren of snijden.
De dynamiek van zo’n getijdengebied prikkelt mijn juttersinstinct; ik jaag onbewust op wat de stroming of de vloed heeft achtergelaten in het slijk.
En als zo’n landschap weer verandert in een zeeschap is dat telkens weer opwindend.
Tot slot van deze aflevering van Let me bore you with my slides de zompige aanblik van Holy Island (Lindisfarne).
En dan verlegt de eenpersoons RaDa-reda zijn werkterrein geleidelijk weer naar (bestaat het eigenlijk nog?) ons eigen Haarlem, hoog en droog, veilig op zijn strandwal.
Prachtverhaal! En jaloersmakende, zinsbegoochelende foto’s.