Ik ben er niet zo een die zijn emoties elk half uur moet afkolven. Niettemin…
Gisteren liep ik, terugkerend van mijn werk, vanaf het station door het Staten Bolwerk. Het was al schemerig, en het kon ieder moment weer gaan regenen. Ik ontmoette iemand die ik ken; niet echt goed, geen vriend, maar ik mag hem graag en we delen een belangstelling voor sport, literatuur en nog het een en ander. Hij heeft geen kinderen, dat wist ik zeker, maar nu wandelde hij in trainingspak hand in hand met een meisje van naar schatting een jaar of tien, eveneens in sporttenu. Het zag er erg vertrouwd uit.
“Hé, waar heb je die gevangen?” vroeg ik, compulsieve grapjas die ik ben. Ik kreeg niet direct antwoord, hij richtte zich eerst tot het kind. “Deze meneer heeft vroeger ook hardgelopen”, legde hij uit waarom die praatjesmaker hem aanklampte.
De kille weersomstandigheden leenden zich slecht voor een uitvoerig gesprek, dus we praatten snel even bij. Het meisje nam mij onderwijl tersluiks op. “Kan jij Gerard wel bijhouden?” “Nou, niet als hij op zijn allerhardst loopt” zei ze, met een aandoenlijk mengsel van realiteitszin en bewondering, en vlijde zich tegen hem aan. Lief.
“Ja, je moet weten, we hebben sinds een paar maanden een pleegdochter.”
Hij zei het zonder enige dikdoenerij. Ik bespeurde prompt een uiterlijke overeenkomst, maar die bleek toevallig. Het lag anders, ze was familie van zijn vrouw. Het fijne werd me niet uit de doeken gedaan – je wordt niet zomaar pleegdochter – en dat hoefde ook helemaal niet. Er vielen druppels. Het meisje en haar pleegvader gingen verder. Ik dook dieper weg in mijn jas en liep het donkere park in. Terwijl ik tussen de plassen door glibberde, werd ik er zomaar door overvallen: ontroering.