Vandaag maakte ik mijn debuut als axievoerder, agitator en volksmenner. In het Ramplaankwartier wordt geprotesteerd tegen het verdwijnen van het Scharrelbosje. Staande op een wankele zeepkist, sprak ik daar de volgende redevoering uit. (Trouwe RaDa-lezers herkennen ouwe RaDa-thema’s.)
Ik ben columnist en u weet wat een columnist is: een wijsneus, een betweter, altijd op zoek naar vijanden en doelwitten.
Zo richt ik sinds lang mijn pijlen op de WIPKIP – en ook op zijn familie, de wipvis, de wipolifant en de wipscooter. Maar bovenal die KIP. Waarom strijd ik tegen die onnozele WIPKIP en niet tegen Diederik Samson? Of windmolens voor de kust van Zandvoort? Koopzondagen? Concerten van de Toppers?
Dat is moeilijk uit te leggen. Het is een gevoel. Die wipkip stáát ergens voor, als je het mij vraagt. Hij zégt iets over onze maatschappij en over het soort mensen dat het voor het zeggen heeft. Steriele mensen die niet weten wat spelen is. Die het vergeten zijn, of het zelfs helemaal nooit gedaan hebben. Die nooit meer vieze handen hebben met rouwranden onder hun nagels en schrammen op hun knieën en modder aan hun neus.
Zelf pleit ik al jaren voor de instelling van PROZO’S! Ik heb dat woord zelf bedacht: Bewust projectloze zones verspreid over de stad. Een PROZO is een gebied waar de overheid niks plant, niks plant en geen hek omheen zet.
Vroeger heette een PROZO gewoon ‘een landje’. Kinderen gingen spelen op ‘het landje’. Op het landje was niks en daardoor juist alles. Het lag braak, er was geen toezicht, er was niet over nagedacht, er slingerden bouwmaterialen, er lag rotzooi, er liep een prutsloot langs, je kon er voetballen, vechten, ravotten, meisjes plagen, rottigheid uithalen, enge ontstekingen oplopen, fikkie stoken, salamanders vangen, met een katapult schieten, oude goudse pijpen vinden, in een kuil kukelen en je verstoppen voor je ouders…
Zulke plekjes heeft ieder kind nodig, maar ze worden helaas steeds schaarser. Jantje Beton woont allang niet meer alleen in de arme wijken. Grond = geld, gemeentes zitten krap bij kas en dus moet iedere vierkante centimeter grond een bestemming krijgen. Liefst een lucratieve bestemming. Op de rand van de Randweg en de Kleverlaan, bij de ijsbaan, ligt een lapje grond niet veel groter dan een badhanddoek; daar willen ze nu een hotel bouwen. En zo gaat het in heel Haarlem, stukje bij beetje, sluipenderwijs.
De gemeente doet veel om dat te verbloemen. In het Groenstructuurplan 2020 harken de ambtenaren alles bij elkaar om het nog wat te laten lijken. Wij hebben ‘kijkgroen’, ‘snippergroen’, ‘stoepgroen’, ‘blokgroen’, ‘gebruiksgroen’, ‘reservegroen’ en ‘belevingsgroen’ … Ze willen zó graag groen dat ze ook de kunstgrasvelden hebben meegerekend!
Haarlem is vast de stad met de meeste groensoorten – en een van de steden met het minste groen.
Voor mij is het Scharrelbosje een symbool van iets wat zich overal in de stad voltrekt: sluw een paar struiken kappen, stiekem een grasveldje asfalteren, listig een randje afsnijden van een park…. Stadsverdichting, heet dat in officieel jargon. Ik noem het landjepik. Daar kan niet fel genoeg tegen gedemonstreerd worden, door alle Haarlemmers die jong zijn of jong zijn geweest.
Maar jullie moeten natuurlijk twee keer zo hard schreeuwen en joelen. Dit is jullie Scharrelbosje. Nu ligt het er nog – groen, fris en gratis – en als het eenmaal weg is, zie je het nooit meer terug. Dat is een oude wet: groen wordt wel grijs, maar grijs wordt nooit meer groen. Dus laat je niet inpakken, laat je niets afpakken. Ga tekeer, bouw boomhutten, schrijf naar Rutte, graaf greppels en valkuilen, verzin listen. Laat je niet kisten! Leve het Scharrelbosje!