Hebben psychologen zich ooit verdiept in de individuele verschillen in onze alledaagse woordproductie en communicatiebehoefte? Ja, schizofrenen met een urgent te verkondigen missie, daar is natuurlijk onderzoek naar gedaan, maar hoe zit het met ons, gewone stervelingen – tetterend en kwetterend, babbelend, verhalend, prekend of stom voor ons uit kijkend, zonder boe of ba?
Zaterdag sprak ik op een feestje met een oud-onderwijzer uit het Land van Maas en Waal; volgens hem was de taalachterstand van veel dorpskinderen te wijten aan de algemene zwijgzaamheid in die contreien; geen volzin als drie stugge woorden volstonden en geen drie woorden als je het ook met een grom of een grimas af kon.
Terwijl we het erover hadden zat in mijn tas een NRC met een interview met Wim T. Schippers, die ‘praat en praat en praat. Een ononderbroken woordenstroom die vertakt in talloze zijriviertjes. Even leek het alsof hij het erom deed. Zoveel praten dat de ander murw raakt. (…) Hij is een beetje overspannen, zegt hij. Zo moe dat hij hyper wordt. Vergeet daarom de regels van een gewoon gesprek. Hier voltrekt zich een interne monoloog. (…) Beschouw het als een stream of consciousness.’
Die stroom raast kennelijk altijd in Schippers en wordt onder normale omstandigheden gereguleerd of ingedamd; terwijl die monosyllabisch opgevoede dorpskinderen vast niet de hele dag alles oppotten en inslikken – niet alle stille wateren hebben diepe gronden.
Er zijn natuurlijk talloze variabelen (humeur, grootte van het gezelschap, doel van het gesprek, mate van vertrouwdheid met gesprekspartner, uur van de dag, alcoholgebruik, statusverschil, enz.), maar door de bank genomen – op levensbasis, zeg, maar – zie ik mijzelf eerder als een luisteraar dan een prater, meer ontvanger dan zender.
Het openbaar vervoer biedt een ideale gelegenheid om de verdeling van de beschikbare zendtijd te analyseren. Zaterdag, op de terugweg in de trein, zat ik tussen Utrecht en Amsterdam bij twee lodderige studenten, zo te horen zoons van zéér Gooise vrouwen. Eén hield een flesje Palm tussen de knieën geklemd. Beiden vingerden als ze niet aan het woord waren hun smartphones. Hun ‘gesprek’ was een reeks quasi-nonchalant vertelde anekdotes; over het alarmsysteem van de villa dat kuren had, over een Ferrari die weggetakeld werd van een brug, enz. Beurtelings droegen ze er een aan, waarbij de ander keurig wachtte tot hij weer mocht. Het evenwicht werd nooit verstoord en er vielen nooit stiltes.
Tussen Amsterdam en Haarlem werd de coupé gevuld door één vrouwenstem, die kennelijk heel nodig moest. Over dienstroosters en zaalindeling en het artsenrondje en… Drie medereizigsters (ook verpleegsters?) lieten zich volstrekt onbetuigd. Het maakte de stem niets uit, of het kwam de stem juist goed uit, wie zal het zeggen? Hoe moet dat straks verder, vroeg ik me af toen we uitstapten. Nadat ze afscheid hebben genomen? Zit zo’n stem dan gekooid te wachten tot hij weer mag, zoals een hongerige hazewindhond voor het begin van de race?
Ik amuseer me al een paar dagen met een gedachte-experiment: ik deel de mensen in mijn omgeving in naar de ‘woorddruk’ die ze lijken te ervaren. Binnenvetters en buitenvetters, zeg maar. Voor het sociaal verkeer heeft zo’n indeling geen enkel nut, want sommige zwijgers willen geen gezeur van anderen aan hun kop, terwijl andere het prima vinden als er iemand geanimeerd tegen ze aan leutert. Wel zou ik graag Wim T. Schippers eens in één kleine ruimte zetten met die verpleegster. Deur op slot en kijken wat er van komt!