Afgelopen dinsdag (als ik het wel heb) schreef Sylvia Witteman (dat heb ik zeker wel) een VK-column over een stel wachtende klanten bij haar bloemist, onder wie een zeerovertype en een dwerg.
Een dwerg bij een bloemist, het moet niet gekker worden, dacht ik. Want op Valentijnsdag stond ik in de bloemenzaak aan de Schoterweg ook samen met een dwerg. Het was een klein een vrouw en om te kunnen pinnen moest ze op haar tenen staan. “Had ik mijn man maar bij me”, grapte ze, “die is meer dan twee meter!”
Hoeveel mensen hebben behalve Sylvia W. en ik wel eens een dwerg bij een bloemist gezien? Je zal ze de kost moeten geven. Of elke week een ruikertje moeten brengen. Alleen, toen ik de krant uit had, wandelde ik de stad in en in de Kruisstraat, bij AH, zag ik iemand een kinderfietsje in het rek zetten. Daar stond ze. Maar ja, om er nou gelijk op af te stuiven…
(De familieoverlevering wil dat ik als vierjarige mijn moeder in verlegenheid bracht toen ik mijn eerste dwerg zag. In een volle NZH-bus riep ik met mijn klare kinderstem: “Mama is dat een kabouter?”)
Meer toeval: op mijn school heb ik bemoeienis met de schoolkrant, De Olympus. Toen ik vrijdag even op de administratie was zei een van de vriendelijke admimeisjes “Is dit misschien leuk voor jou?” en gaf me een aantal vergeelde exemplaren van een van de eerste jaargangen, uit 1954 (de redactie toont zich verguld met de aanschaf van een heuse stencilmachine, en voorziet een revolutionaire verbetering van het productieproces). Ik loop terug naar mijn lokaal en passeer een collega, die zo te zien een rondleiding geeft aan twee bejaarde vrouwen. “Bestaat De Olympus nog?” hoor ik een van hen vragen.
Ik tover het jongste nummer uit mijn tas, vitaal glanzend en vlekkeloos online vormgegeven. De attentie wordt in dank aanvaard. De vrouw woont in Amerika, zegt ze, en is een paar dagen in Nederland. Als leerling zat ze zelf in de redactie. Ik laat haar ook het antiquarische exemplaar zien, sinds twee minuten in mijn bezit. Ze slaat het open en kirt: “Nou ja, moet je kijken! Anneke Schenk, daar sta ik!”
Meer toeval? Bij een correctieklusje gaven gisteren binnen vijf minuten drie pennen er de brui aan. Zou Carl Jung daar een teken in zien?
P.S. Zie ook hier
Jung niet, Adler wel