Ga naar de inhoud

Bierpongers

Gepubliceerd in Straatjournaal april 2015

Wetenschappers ontdekken soms nieuwe vormen van leven (op de oceaanbodem, in vulkaankraters of spelonken op Madagaskar) en mij overkwam het vorige week dinsdag, aan de Overtoom.

Het was in het pand dat ooit de filmacademie huisvestte en nu een onderkomen biedt aan een baaierd van kunstzinnige en maatschappelijke activiteiten. Back in the seventies! De muren zaten onder een dikke koek affiches en vele lagen graffiti, een goudmijn voor sociologen en anderen met belangstelling voor de alternatieve scene en antiburgerlijkheid.

Ik moest op de tweede verdieping zijn voor een bijzonder project. Een van oorsprong Georgische vriendin had een vertaling gemaakt van het strafproces tegen de Russische dichter Joseph Brodsky en wilde die opvoeren. Voor de rolbezetting vroeg zij vrienden en kennissen. Het was een gemêleerd gezelschap – vertalers, slavisten, musici. Een van hen, 30 jaar geleden gevlucht uit Rusland, wekte ieders afgunst met een glunderend vertelde anekdote. Hij had de grote Brodsky ooit de hand geschud, in een restaurant in New York. Jawel, met díe hand, dezelfde waarmee hij nu een mootje haring at. De hand die wij zojuist nietsvermoedend hadden geschud!

De rechtszaak bracht mij, via de tweede time warp van de avond naar het totalitaire regime van Chroesjtsjov. In 1964 stond Brodsky terecht op beschuldiging van uitvreterij en parasitisme. Hij werkte weliswaar hard als vertaler en dichter, maar als bijdrage aan de communistische heilstaat maakte zulk literair geploeter weinig indruk. Het proces was een farce, zozeer dat ik (gniffelend om alle clichés en doorzichtige verdachtmakingen) soms vergat dat het een zaak van levensbelang was geweest. Telkens als er een getuige werd opgeroepen met een Joodse naam, moest hij die overdreven articulerend herhalen en zijn paspoort tonen. In zo’n knus theaterzaaltje ginnegap je erom, maar Joden moesten dergelijke krenkingen en vernederingen destijds stelselmatig ondergaan.

Mijn nieuwe soort, de bierponger, ontdekte ik na onze repetitie, op weg naar de WC. Beneden was een jeugdhonk met muziek, waar ik in het schemerduister stuitte op een onbegrijpelijk ritueel rond de pingpongtafel. Zo’n twintig jongens en meisjes sloften er omheen, in de linkerhand een bierflesje, in de andere een batje. Beurtelings sloegen ze het balletje met een pisboog over het net en sjokten verder, tot ze aan de andere kant weer één lobje mochten geven. Topsport was anders. Hoe suf en sullig wil je het hebben? De zielloosheid van het spel deerde de bierpongers allerminst. Toen wij twee uur later klaar waren met onze opvoering draaiden zij nog steeds hun rondjes, gezapig en gelukzalig. Ping… plok… pong… plok… ping… Het tafereel leek onveranderd, al was het aannemelijk dat ettelijke lege bierflesjes waren verruild voor volle.

In tram 1 praatte ik na met de man van de legendarische ‘hand’. Hoe was het voor hem om zo’n tijdreis te maken naar het schrikbewind waaraan hij was ontkomen? Dat viel niet mee. Hij vertelde dat hij nooit uit zichzelf terug was gegaan naar Moskou. Wel beroepshalve, twee jaar geleden, op tournee met het Concertgebouworkest. Zodra hij daar was werd hij fysiek onwel – en hij waagde zich onder geen beding alleen op straat. De rest van de reis had hij nergens last van gehad.

Het was een verwarrende avond, met enerzijds een geniale dichter in de beklaagdenbank en anderzijds die bierpongers. In mij kibbelden twee stemmetjes. ‘Pak die leeghoofden op wegens parasitisme! Zet ze in Drenthe in een tredmolen om groene energie op te wekken. Laat ze rolstoelen duwen, dan doen ze iets nuttigs.’ En het andere stemmetje: ‘Doe niet zo totalitair, jij. Gun die kinderen hun onbezorgdheid. Prijs je gelukkig dat zoiets kan anno 2015. Zo lang het duurt. Er komen heus wel weer slechtere tijden.’

1 gedachte over “Bierpongers”

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *