Het was een onrustige nacht – maar dan nog, al die kleurencodes heb ik wel eerder meegemaakt. Dat kan de verklaring niet zijn.
Diep in de nacht werd ik wakker. Door de gordijnen werd een blauw flakkerend schijnsel op de muur geprojecteerd. Het zwaailicht van een ambulance dat zou kunnen, vanaf de kant van de Verspronckweg. Alleen – ik lag immers op mijn rechterzij – lag de muur aan de verkeerde kant en… uh… de Verspronckweg dus ook. Je gaat de fout niet meteen bij jezelf zoeken.
Ik tastte ter geruststelling naar de huisdichteres, die naast me hoorde te liggen. Ze was op haar plaats – haar huid glad en gaaf als altijd, maar de vlezige en knokige delen die ik voelde kon ik niet direct identificeren. Het nachtkastje met de wekker was door onbekenden ontvreemd terwijl ik sliep, stelde ik vast en ook mijn hoofdkussen was weg.
De linnenkast (te groot?) hadden ze laten staan. Daarmee begon mijn heroriëntatie. Het duurde nog even eer ik het toe wilde geven: ik lag andersom in bed, met mijn hoofd aan het voeteneinde, mijn voeten op het hoofdkussen.
Je kunt geen mens meer vertrouwen tegenwoordig, maar jezelf kennelijk ook niet. Had ik geslaapwandeld? Maar dan nog.. om omgekeerd in bed te belanden moet ik een rare, tegennatuurlijke draai hebben gemaakt, of al het beddengoed hebben omgewoeld. Nog één keer zo’n grap en ik laat webcams installeren in de slaapkamer, of een potige lijfwacht. Ik wil wel weten wat ik uitspook.