Voor de huisdichteres was het een werkbezoek, die trad op met de Vorlesebühne in Brussel en Gent. Ik reisde haar achterna naar Gent en de zondagochtend na de voorstelling hadden we een paar uur voor onszelf. We slenterden vanuit ons hotel planloos langs de Visserijvaart en de Leie – en zo geraakten we bij het MIAT, het museum voor industrieel erfgoed.
Het is gevestigd in een voormalige katoenspinnerij en enkele weefgetouwen waren nog in bedrijf, bediend door vrijwilligers. Het is zo’n museum dat je versteld doet staan over je eigen peilloze onwetendheid over de banaalste dingen. Ik noem hier slechts de zakdoek, de vaatdoek, het tafellaken, het servet (en er is geen excuus, de mens maakt al 12.000 jaar textiel).
Toen ik als student voor het eerst van de Luddieten hoorde, hadden ze meteen mijn sympathie. Maar nu ik stilstond bij het vernuft van zo’n machinaal weefgetouw, wist ik het niet meer zo zeker. Wie zoiets uitvindt heeft zeker reden trots op zichzelf te zijn.
Bij een andere strijd tussen industriële en ambachtelijke productie kende ik geen twijfel:
Op een Kerstmarkt gristen we (nee, niet Interpol bellen, er is keurig afgerekend) nog twee potten advocaat mee. Topadvocaat, met slechts een verre verwantschap aan de vloeibare gele plasticine van De Zwarte Kip. Deze (van De Klok) zou ik zonder aarzelen durven presenteren aan hippe vrienden – maar ja, kom er maar eens aan. Aan hippe vrienden, bedoel ik. De advocaat heb ik, al is het kleinste potje al bijna leeg. Bij De Klok scheiden ze de eiwitten nog handmatig, 8640 per week, en dat proef je. Of niet. Hoe dan ook, als ze iets willen doen om het leven in de bejaardentehuizen te veraangenamen, serveer dan zulke superieure advocaat bij ontbijt, lunch en avondeten. En nog twee glaasjes voor het slapengaan. En doe de bedrijven ook maar, zolang de i, de e, de a of de u in de maand zijn. In plaats van die chemische, onwelriekende Cup-a-Soup.