[Verschenen in Straatjournaal jan. 2017]
‘You gotta give the world credit for beauty.’
Ik kwam deze zin tegen in Days Without End van Sebastian Barry, een recente roman over het Wilde Westen, waarin op grote schaal verminkt, verkracht, geroofd, gemoord en uitgeroeid wordt. De verteller zit op de veranda van een tabaksplantage en geniet van de verbluffende zonsondergang en het uitbundige gekwinkeleer van de whippoorwills. Helaas niet lang. Aan de horizon tekenen zich silhouetten van ruiters af en ja… dan is het weer gedaan met de vrede.
‘Je kunt veel van de wereld zeggen, maar mooi is ie wel.’ Die tamelijk wrange observatie sluit goed aan bij mijn eigen merkwaardige gemoedstoestand. Want het is in deze wereld lang niet overal koek en ei en dikke mik, zoveel is jullie mogelijk ook opgevallen? Dus je zult mij niet horen over degenen die de wintermaanden in gepaste somberte doorbrengen. Alle begrip voor iedereen die tobt, sikkeneurt, doemdenkt, kniest en zwartkijkt.
Alleen, mij lukt het niet. Sorry. Het begint al op weg naar mijn werk. Het lijkt wel een complot, zo vaak als de hemelschilders experimentele nieuwe tinten aan hun palet toevoegen de laatste tijd. Grillige wolken buitelen over elkaar heen, smekend om te worden gefotografeerd. Soms is het of er ‘s nachts stiekem triljoenen pixels zijn toegevoegd aan de vrieslucht. De koeien in het weiland dampen, stampen en briesen theatraal, speciaal voor mij.
.
.
Ja, dat malle gevoel kan ik af en toe hebben. Dat ze (weldoeners!) de hele wereld speciaal voor mij hebben aangelegd en ingericht. Met alles erop en eraan. Met zijn oneindige complexiteit en dynamiek. Dat die zwoegende fietsers in poncho’s en regenbroeken allemaal talentvolle figuranten zijn in het toneelstuk van mijn leven, evenals de automobilisten in hun files, trimmers, hondenuitlaters en het jonge slagersechtpaar dat als ik langskom de winkel gereedmaakt voor de eerste klanten.
.
.
Op hun laatste CD zingt De Kift met schorre stem: Het geluk dat wacht je niet af, dat moet je bejagen. Maar op veel dagen gebeurt het omgekeerde. Het geluk komt me gewoon aanwaaien, gratis. En (voor wie nu al op het punt staat de mannen met de witte jassen van de dichtstbijzijnde GGZ-instelling te bellen om een gedwongen opname voor me te regelen) het wordt nog gekker. Soms vind ik geluk in een waspak of een kletskop. Op mijn blij-met-allesdagen kan het gebeuren dat ik een streekkrant oppak en daar het succesverhaal lees van Fred de Ridder uit Hoorn, overtuigd glazenwasser sinds zijn veertiende en uitvinder van het waspak voor gebruikers van de telescoopsteel. Fred heeft – met katrollen en stukjes fietsband – een soort harnas uitgedokterd waarmee het 13(!) meter lange apparaat beter te hanteren valt. Van Chicago tot China maakt Fred uit Hoorn furore! Zulke bescheiden wereldverbeteraars, daar kunnen we er niet genoeg van hebben.
Of neem kletskopknapperigheidkeuringsmachineontwerpers. Tot voor kort had ik geen benul van hun bestaan. Dat zit zo: koek (kletskop, krakeling, speculaas) moet knapperig uit de verpakking komen en het gebit precies genoeg weerstand bieden als je erin bijt. Tot zover is het niet al te technisch, hè? Maar welke zoetekauw beseft (ik heb het uit een wetenschapsbijlage) dat er apparatuur is ontwikkeld die koek op knapperigheid test? Speciaal ontworpen machines vermorzelen kletskoppen en meten de versheid af aan het lawaai dat daarbij wordt geproduceerd. KKGGRKKRRKK! Leve het menselijk vernuft en doorzettingsvermogen… Denk daar eens aan, voor je lusteloos een koekje in de koffie doopt!
Ik wens alle lezers een krokant 2017, met veel kraak en smaak.