Geschreven voor Straatjournaal (sept. ‘17)
Ik moet jullie mijn vakantiekiekjes nog laten zien! Kijk, dit is Atilla de Haan, met zijn vrouw Atilla de Hen. Die twee zaten in een ruime volière waar de mussen vrijwillig in floepten om voer te stelen. En dit is Piep, de moederkloek, met haar samengestelde gezin. Twee grijze kuikens, een lichtbruin en drie zwart-witte. We bevrijdden ze ‘s ochtends uit hun ren en dan scharrelden ze op het erf en in de tuin hun eigen kostje bij elkaar. In de mestvaalt vonden ze wormen.
‘Moet je zien hoe sterk haar achterpoten zijn’ riep ik geestdriftig tegen mijn vrouw, toen Piep in haar ijver veel hooi en stof deed opstuiven, haar kontje naar mij toegewend. Achterpoten? Ahum… Als stadsmens valt er van alles te ontdekken als je een week in een Drents gehucht bivakkeert, in een tot woonhuis omgebouwde boerderij. Je posteert je met een mok koffie in een tuinstoel en kijkt om je heen. Zo viel het mij op hoe veel er geautomatiseerd is in de natuur. De bramen werden vanzelf donkerpaars en peren rijpten tevreden in de zon – daar hoefden wij niets aan te doen. Muggen werden verwijderd door hoogopgeleide stuntvliegers, de huiszwaluwen. In een veld naast ons voedde een merrie haar veulen op. Het zogen werd nog gedoogd, maar lang zou het niet meer duren.
Maar het meeste plezier beleefde ik toch aan Piep en haar gebroed. De eerste dag opereerden ze als een zevenkoppig, 14-potig wezen; angstvallig dicht bij elkaar, alle snaveltjes dezelfde kant uit en in het midden de moederkloek: steeds waakzaam, soms agressief. Tegen het eind van de week was het meer een los samenwerkingsverband. De kuikens zwermden uit; ze kregen een eigen karakter en we gaven ze namen. De twee dikke grijze waren Bolletje en Wolletje; de zwart-witten doopten we Fiep en Ron en de eerste met een hanenkam was Neil. De rappe, magere noemden we Vivianne, ter ere van Miedema, die Nederland naar de Europese titel had geschoten. Ze kwamen gretig aanrennen als we ze bosbessen voerden, of vis en frietjes. Spinazie en prei bliefden ze niet, sperciebonen wel. Af en toe kwamen er romantische ideeën bij me op. Zo zouden alle kippen moeten leven, dacht ik dan. In rust en eenvoud. En in vrijheid.
.
.
Ik zag ook de problemen. Als je 17 miljoen Nederlanders drie keer in de week een ei bij het ontbijt wilt geven, moet je de zaken grootschaliger aanpakken. Alleen al in Barneveld worden jaarlijks een miljard eieren gelegd door de 3 miljoen daar gehouden leghennen. Zelf hadden wij trouwens geen eieren. Piep was net broeds geweest en die van Atilla de Hen waren bevrucht. Voor eieren moesten we naar de Plus, in het dorp verderop. Dat ze ze daar wel hadden, sprak niet eens voor zich, want juist die week waren enorme partijen eieren vernietigd vanwege een te hoog fipronil-gehalte. Sommige pluimveehouders kozen er om economische redenen voor om alle kippen te ruimen.
Het zoveelste schandaal in de bio-industrie. Het stemde bitter. Als consument voel je je medeplichtig, zelfs al zoek je in de schappen altijd de groenste bakjes uit, met schaterlachende kippen en protserige certificaten (AH verkoopt 38 verschillende soorten eieren). Op ons erf konden we het niet helemaal van ons af zetten, ondanks dat guitige gegrut, gepik en gegraaf om ons heen. “Jullie moeten het zeggen als jullie bloedluis hebben, Fiep, Ron en Neil! Dan krijgen jullie fipronil.”
Kippen hebben niks met naamgrappen en wrange humor. Gelukkig hebben ze ook geen weet van het lijden van soortgenoten elders in de wereld. Dus die van ons leefden in rust en eenvoud.
Paars P.S. : in de zijbalk kun je je abonneren op het RaDa – je krijgt dan een emailbericht zodra er een nieuw stukje is verschenen.