Gisteren wandelde ik binnen bij de presentatie van Nicolien Mizee’s nieuwste, De porseleinkast. Het was, dankzij Brigitte Kaandorp, een vrolijke bedoening in de Kennemerboekhandel. De kennismaking, het eerste deel van de ‘faxen aan Ger’ had ik nog niet gelezen, ondanks alle recensentenballen en jubelsterren die het boek opgeplakt kreeg.
Vanochtend las ik de eerste veertig pagina’s van de 455 (mooie uitgave van Van Oorschot), schoot een paar keer luid in de lach, las sommige alinea’s drie keer, omdat ze het verdienden – zo mooi/scherp/beklemmend waren ze en ik wilde direct terug naar de KB om alsnog een exemplaar van De kennismaking te kopen, zodat de huisdichteres en ik straks elk met een eigen Mizee op schoot kunnen zitten en niet hoeven kibbelen.
Zelf heb ik een nodding acquaintance met Mizee. We hebben (dit is Haarlem) weleens een praatje gemaakt, maar een grote vlucht zal onze conversatie nooit nemen. Daarvoor ‘voel’ ik haar te veel kijken. In het boek heeft ze op een terras een afspraakje met een ‘man van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat’. Het gesprek vlot niet doordat hij stug doorpraat terwijl in zijn bierglas een wesp vecht voor zijn leven. Vervolgens verbreekt ze het contact. Zo’n soort gevoel had ik bij de zeldzame gelegenheden dat ik Mizee sprak, dat er ergens een wesp was die zij wel zag en ik niet. In het verlengde daarvan, aan de door haar geadoreerde Ger schrijft ze: ‘Het was altijd of we niet zelf praatten, maar machteloos toekeken hoe door ons gehuurde woordvoerders trachtten een normaal menselijk gesprek na te bootsen…’
Dat dissociatieve, al dan niet machteloze kijken is voor een schrijver natuurlijk een pre. ‘The writer shouldn’t be afraid to stare’, schreef Flannery O’Connor*.
Zolang scherpe observatie een hoger literair doel dient, kan ik ermee leven. Maar gisteren, op de stoep van de boekhandel, dreutelteutte ik even in afwachting van de huisdichteres, die bij de kassa stond. Toen ik me op een gegeven moment omdraaide, stonden daar twee vrouwen van een jaar of 35, glas in de hand, van wie de ene mij wel erg nadrukkelijk monsterde – aan al mijn kledingstukken hingen ineens prijskaartjes, mijn kapsel werd gekeurd, ik werd gewogen en opgemeten. Het ging verder. Mijn stamboom werd nagetrokken, zo voelde het, mijn DNA geproefd en een total body scan was in de maak. Door haar brutale blik meende ik eerst dat we elkaar kenden, maar toen ik terugkeek, gaf ze geen sjoege. Was het een gereïncarneerde aristocrate die in de goeie ouwe 18e eeuw met diezelfde blik een echtgenoot voor haar huwbare dochter selecteerde? Of was het een schaamteloze bitch?
Ik hield het op het tweede, maar er klonk een ferm tegengeluid van degene die mij het best kent. ‘Jij kan zelf precies zo kijken.’
*Citaat incorrect. Maar zoiets was het.
P.S. De introductie van de deelbakfiets (Cargoroo) parkeer ik maar even. Voorlopig alleen een foto van dit nieuwe fenomeen in de Kleverparkbuurt.
.
.
Paars PS: In de zijbalk kun je je abonneren op het RaDa – je krijgt dan een emailbericht zodra er een nieuw stukje is verschenen.
Mooi stukje. Ik ken Nicolien Mizee alleen van haar (fantastische) eerdere boeken maar dit lijkt me een goede observatie van haar observatievermogen. Ga het nieuwe boek zeker kopen.
“The writer should never be ashamed of staring. There is nothing that does not require his attention.”
volgens Goodreads.com
@Tom: ik kwam aardig in de buurt. toch?
Scherp beschreven.
Zonnige groet,