Deze week zag ik op tv een spotje van de Stichting Vier Voeters (met spatie), die zich inzet voor beesten die in kooien worden gehouden of op een andere manier slecht worden behandeld.
Bruine beren met mooie, melancholieke ogen, lusteloze leeuwen met mottige vachten, Indonesische honden bestemd voor de kookpot. Heus, als er straks zo’n frisse student aanbelt met een map vol gruwelijke foto’s, zal ik de toelichting welwillend aanhoren en wie weet zelfs genoeg dierlievendheid aanboren voor een maandelijkse storting.
Maar niets is simpel. Ik zal bij de collectant ook fijntjes informeren of hij het boek Dansende Beren kent, dat ik deze week las. In het eerste deel beschrijft Witold Szablowski hoe Vier Voeters de strijd wint van de laatste zigeuners die in Bulgarije nog optraden met dansende beren aan een ketting. Afgrijselijke wreedheid: de ketting zat aan een neusring en bij de meeste beren werden de tanden uitgeslagen uit veiligheidsoverwegingen. Wie kan daar voor zijn?
.
.
De westerse actievoerders kopen de laatste nog optredende beren van de temmers (vaak na taaie onderhandelingen) en brengen ze onder in een speciaal park, Belitsa, waar ze onder intensieve begeleiding kunnen wennen aan hun ‘vrijheid’. In plaats van hun vertrouwde dieet van brood, snoep en pruimenjenever (veel van die beren zijn alcoholist) krijgen ze verantwoorde kost. Wat over is van hun gebit wordt door een tandarts verzorgd. Hun rudimentaire instincten worden tot leven gewekt, zo goed en zo kwaad als het gaat; ze zijn niet meer gewend zelf eten te zoeken en ze worden gesteriliseerd, zodat een eventuele paring zonder vrucht blijft. Tot grote teleurstelling van hun verzorgers lopen de beren ook zonder ketting en zonder bewonderende toeristen nog vaak op hun achterpoten; bij stress of verveling doen ze de koddige dansjes die ze nog kennen.
Al met al klinkt het als een sneue bedoening, maar het gaat pas echt wringen als Szablowski schrijft over de tegenstelling tussen de gepamperde beren en de straatarme Bulgaren uit de omgeving. Bij een als charmeoffensief bedoelde ‘open dag’ zien die tot hun verbijstering dat de beren aardbeien op het menu hebben staan. Aardbeien?!! En gratis gebitszorg is voor hen ook niet weggelegd, constateren ze afgunstig.
En er is nog iets waardoor het boek me zo bezighoudt. Behalve de idealisten komen ook de zigeuners aan het woord, van wie sommigen twintig à dertig jaar een intieme band hadden met hun beesten. Hier ging Stefan een weesbeertje ophalen in de dierentuin: ‘Ze keek mij aan. Ik keek haar aan. Ik dacht: komt ze nou of komt ze niet? Ik ging op mijn knieën zitten en stak mijn hand uit. Ik riep: “Kom hier, kleintje, kom naar mij toe.” Geen reactie. Ze keek me alleen aan met ogen als kooltjes. Jij zou ook helemaal verliefd zijn geworden op die ogen, echt.’
In het tweede deel van het boek praat Szablowski met Cubanen, Letten, Oekraïners, Grieken, Georgiërs (van het Stalin-museum), Albanezen en Kosovaren over de ongemakkelijke overgang naar een nieuw bewind / tijdperk. De overeenkomst met de bevrijde beren ligt er dik bovenop, maar stoorde mij niet. Szablowski moraliseert niet en laat de lezer zelf zijn werk doen. Prachtig boek al met al.
Paars P.S. : in de zijbalk kun je je abonneren op het RaDa – je krijgt dan een emailbericht zodra er een nieuw stukje is verschenen.