Over de dodelijke eenzaamheid van het binnenzitten is al veel geschreven, maar buiten is het ook niet alles. Al een paar weken loopt hier door de achtertuinen een krolse kater.
Ik heb hem nooit gezien, ik weet niet van wie hij is en hoeveel kilometer hij ‘s nachts cruisend en kreunend van onbeantwoord verlangen aflegt. Hij mauwt niet erg hard (net hard genoeg om mij te wekken), maar des te hartverscheurender. Minstens zo pregnant zijn de tussenpozen, telkens een seconde of vijf waarin je al zijn kattenzintuigen voelt smachten naar het poesje van zijn dromen.
Zijn queeste door de tuinen duurt zo’n kwartier, waarin ik hem veelvuldig naar de castrateur wens – het alternatief, een ontvankelijk maatje, zou gepaard gaan met nog méér herrie. Katjes die muizen, mauwen niet, maar katjes die kezen gaan als beesten tekeer. De afgelopen nacht kwam daar nog bij dat ik dat liedje van Ramses Shaffy in mijn hoofd had.
Zing, vecht, huil etc. Er was al snel een krolsekatervariant in de maak.
Spritz, vecht, huil, stink, jank, zwerf en bewonder. Voor dat ‘bewonder’ moet nog iets te verzinnen zijn, maar vannacht krijg ik vast weer een kans. Loop rond haar? Bespring haar? Enfin…