‘Een logboek’ , staat er quasi-bescheiden onder de titel van Lodewijk Wieners nieuwste boek, Zeeangst.
Daar tuint niemand in natuurlijk. Het geeft weliswaar een goed gedocumenteerd verslag van een zeiltocht vanuit Haarlem langs de Engelse zuidkust tot aan Dartmouth, maar Wiener zou Wiener niet zijn als hij de lat niet veel hoger legde. Er is een sterk uitgewerkt autobiografisch thema. Sinds hij als jongen bijna verdronk, is zijn verhouding tot water ambivalent: hij vreest het en tart het. Het zorgt voor nachtmerries en angst (what if…) en dwingt hem in benarde situaties tot een bovennatuurlijke kracht en helderheid.
Ik las Zeeangst (284 pagina’s) in twee dagen uit en het heeft me veelsoortig plezier verschaft. Zo was het zeiljargon aan mij als onwetende landrot welbesteed (en achterin staat een glossarium voor wie echt wil weten wat leuvers, knuttels en zalingen zijn). Daar komt bij, als aan het vasteland gekluisterde anglofiel (in Greater Manchester is sinds vandaag weer een lockdown) was ik toch een beetje in Engeland – zij het het Engeland van 2019. Er is een aardig bijrolletje voor Loes, de scheepskat tegen wil en dank. Wiener is alijd goed met dieren; vogels, maar naar hier blijkt ook vissen. Met een ‘paravaan’ vangt hij zeebaars en makreel, die hij zelf schoonmaakt en rookt. ‘Het hart van een makreel lijkt op een beukennoot van rood vlees’. En voor mij een aardige bijkomstigheid: net als de huisdichteres in Schotland moest Wieners vriendin Ant met een beschadigd oog naar het ziekenhuis (zie Druppelen).
Wiener is altijd 100% Wiener, dus onvermijdelijk krijg je de bekende Wienerismen op de koop toe. Dan loopt de frik de schrijver hinderlijk voor de voeten of moet hij zich bewijzen door collega-schrijvers vliegen af te vangen. Zeeangst kan het gelukkig goed hebben, het zijn kleine plasjes buiswater die niet tot hozen nopen. Het schip koerst krachtig verder.