Duitsers graven kuilen op het strand; Nederlanders zijn meer van de waterwerken. Deltaplanners en dijkenbouwers. Zo kregen wij gisteren gedemonstreerd hoe je als amateur zelf een mui kunt maken.
We gingen, op de eerste draaglijke dag na de hittegolf, het strand op bij Parnassia en liepen bij eb over stevig zand langs de vloedlijn, tot we bij Kattendel op een snelstromend, schuimend en kolkend beekje stuitten, te breed om overheen te springen.
Af en toe kalfde een stuk van de oevers af. Het trok nogal wat bekijks. Niet gek, want er zijn daar langs het strand nooit beekjes. Het water stroomde (en bleef stromen!) uit een verderop gelegen bassin, achtergebleven na de vloed, dat er volstrekt onschuldig uitzag. Een uit zijn krachten gegroeid pierenbad. Enthousiaste badgasten hadden voor de aardigheid een doorgang gegraven naar zee.
Het was een uit de hand gelopen grap, maar de reddingsbrigade, die vlak na ons arriveerde, zag er de lol niet van in. De oudste lifeguard keek naar de doorbraak alsof hij zojuist de boerderij en het vee van zijn ouders in de golven had zien verdwijnen. “Allemaal leuk, maar zo creëer je wél een levensgevaarlijke mui!”
En muien… nou ja, dat weten we sinds kort. Mensenverslinders zijn het. Ik wou er niet zo zwaar aan tillen maar wel stond ik er – op mijn eigen strand! – bij als een Zwitser of Hongaar en keek naar de onvermoede kracht die dat suffe, lauwe meertje daarginds losmaakte.