Ga naar de inhoud

Herfsttijloos

Jazeker, de naam is schitterend: herfsttijloos. En zo ziet Colchicum autumnale er uit op zijn best (vanmiddag in het Kenaupark):

 

Maar tegelijk hebben de bloempjes iets onbehaaglijks, dat ik nooit kon benoemen. Alsof ze aan bloedarmoede lijden – een bleek en bibberig soort futloosheid, een gebrek aan vitaliteit en uitbundigheid. Alsof ze de moed al opgegeven hebben, in de wetenschap dat de winter aanstaande is. Spoedig na het ontluiken, zie je ze ook al slap in het gras liggen, als verwelkte bruidsboeketten die werden weggesmeten en door niemand opgeraapt.

 

Gek, pas toen ik net mijn Wiki-werk deed, besefte ik wat er zo onnatuurlijk is aan die bloemen. Ze hebben geen blad aan de steel. Blad en vruchten volgen pas in het voorjaar. Het botanisch lexicon van H. Kleijn (uit 1970) geeft een keur aan volksnamen die herfsttijloos aan deze eigenaardigheid dankt: Kind-voor-de-vader (doordat deze herfstbloeier de dingen in omgekeerde volgorde doet) en namen als Kale juffer, Kale madame, Naaktbloeier, Naakte begijntjes en Martelaren van Gorcum, die alle verwijzen naar het ontbreken van blad /bescherming.

 

En ‘Levensbloem’? Volgens een oud bijgeloof beschermde de knol van de plant tegen de pest en (corona-ideetje?) andere besmettelijke ziekten. Wikipedia waarschuwt daarentegen dat herfsttijloos het gif colchicine bevat (en meldt behulpzaam hoeveel zaden je nodig hebt om er een kind mee te vermoorden. Op de vingers van een hand te tellen!).

 

Ten slotte, voor de luizenmoeders en -vaders: een aftreksel van de bloemen werd in de volksgeneeskunde aanbevolen tegen luizen. Hildegard van Bingen (een betere middeleeuwse autoriteit kan je je niet wensen) gebruikte Heylheubt (heelt de huid) op die manier. Ook dit staat bij Kleijn. Grappig, je zou er een kruidenmannetje van worden!


 

5 reacties op “Herfsttijloos”

  1. Mijn moeder kreeg de laatste jaren colchicine als medicijn tegen jicht, werkte heel goed.

  2. Vandaag in Nrc next pag. 2: jichtmedicijn voorkomt hartaanvallen! Ik ga plukken.

  3. PieterJan Mellegers

    Voor Hans Warren was het ook een symbool van vergankelijkheid. In zijn debuut ‘Pastorale’ (1946) schrijft hij:
    ‘Een bleek verlangen, fragiel staren,
    symbolen van een laatst gedicht.
    (…)
    ik ben het, herfst, met stervend licht.’

    In 1975 komt hij op dezelfde thematiek terug in ’t Zelve anders:
    ‘Telkens weer. Die bloemen hebben het.
    Vergankelijk en broos, en dan die tint,
    de wrange geur van stervend blad.’

    In dat gedicht begint hij overigens met te constateren: ‘Voortijdig oud.’ Ik heb een vermoeden dat hij ook voorkomt in Bij nader inzien, als de dichter op de studentensociëteit.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *