Zaterdag rond een uur of zes liepen we in Zutphen, een tijdstip waarop zonsondergang en rivieroppervlak verfijnder samenspel lieten zien dan Antony en Berghuis in bloedvorm.
Met als toegift een omlijste uitsnede van de wolkenformatie weerspiegeld in de ramen van de statige huizen aan de IJsselkade.
Het korstmos op de kademuur, van nature zo bescheiden, pronkte als een keizerlijke onderscheiding op de borst van een zegevierende generaal.
Ja, ja (sorry?!?) ik laat de poëtische oprispingen vandaag ongegeneerd komen. Het bron- en contactonderzoek leidt ongetwijfeld naar H.C. ten Berge, die ook in het Zutphense zonnetje werd gezet.
IJsselbrug in de ochtend
Mist boven de rivier,
Meeuwen stil op de beschoeiing.
Ganzen stijgen met gestrekte halzen
Uit de zilvernevel op.
Twee zwanen in scheervlucht over de waarden,
Het zachte gefluit van hun vleugels,
Het statige dalen –
En Ida zag dat het goed was.
(1941)
Ida G.M. Gerhardt
Het carillon
Ik zag de menschen in de straten,
hun armoe en hun grauw gezicht, –
toen streek er over de gelaten
een luisteren, een vleug van licht.
Want boven in de klokketoren
na ‘t donker-bronzen urenslaan
Ving over heel de stad te hooren
de beiaardier te spelen aan.
Valerius: – een statig zingen
waarin de zware klok bewoog,
doorstrooid van lichter sprankelingen,
‘wij slaan het oog tot U omhoog’.
En één tusschen de naamloos velen,
gedrongen aan de huizenkant
stond ik te luist’ren naar dit spelen
dat zong van mijn geteisterd land.
Dit sprakelooze samenkomen
en Hollands licht over de stad, –
Nooit heb ik wat ons werd ontnomen
zoo bitter, bitter liefgehad.
Ida G.M. Gerhardt