Ga naar de inhoud

Geen daluur

Soms heb je het een en kort daarna het ander en soms zit er tussen het een en ander te weinig ruimte om de boel te ontklutsen of sorteren.

Zondagavond in Zutphen hoorde ik Pianotrio no. 2 van Sjostakovitsj voor het eerst live uitgevoerd en de talloze keren dat ik het op CD beluisterde in verschillende uitvoeringen hadden me niet voorbereid op de overdonderende impact die het Trio Martinot zou hebben. Wat een geweldenaars! (Luister ook naar de CD ‘Solo’ van celliste Nuala McKenna).

Maandag werd ik een slordige twintig jaar teruggekatapulteerd: een feestelijke bijeenkomst met oud-collega’s uit Amsterdam, waarbij een allegaartje herinneringen en emoties werd losgewoeld. Ik had het voor geen goud willen missen, maar na afloop even bijkomen was geen luxe. Dus het kwam eigenlijk zeer gelegen dat de NS beknibbeld heeft op de dalurenkorting, die pas om 18.30 uur weer ingaat.

Het was kwart voor zes, de zon scheen. Ik zeeg neer op een lange bank bij Station Amsterdam Zuid om me te laven aan de mensenstromen. Diversiteit? Dáár moet je zijn.

 

 

En ook de lokale poenarchitectuur doet altijd iets voor mijn welbevinden.

 

 

Op een omheining achter mij werd Rem Koolhaas geciteerd: Architecture is a dangerous mix of power and importance.

 

 

Ad Rem? Als iemand er sjoege van heeft, is hij het, maar al snel werd ik afgeleid door een vlinder die was neergestreken op de stadsplattegrond, bij het Academisch Ziekenhuis en geen behoefte toonde de wereld verder te verkennen. Had hij/zij daar een afspraakje?

 

 

Ook de mensen (op zo’n dag vraag je je af waarom ze zo’n slechte pers krijgen) konden mij bekoren. Een moslima rechts naast mij at een broodje en vertrok. Een Japanner en zijn Nederlandse maatje kwamen van Smullers en deden zich samen tegoed aan verlepte patat, onderwijl pratend in lelijk maar zeer dienstbaar Engels. Twee Indiërs vroegen hen de weg en kregen die. Links van mij, op anderhalve meter, kwam een roodharig meisje van een jaar of twintig zitten, dat weldra gezelschap kreeg van een vriendin met rastavlechtjes, een caramelkleurige huidskleur en een loszittende glimlach.

Het bleek een vriendinvriendin, want na wat plagerijtjes en gesmiespel raakten hun vingers verstrengeld, waarna hun samenzijn snel aan innigheid won. Zegt iemand nog minnekozen? Want dat was het. Ze voerden hun intieme scène op binnen (mijn) handbereik, maar ja… ik zat daar eerst en ik stoorde me niet aan ze en omgekeerd leek dat evenmin het geval. Tussen het lijf-aan-lijfwerk door babbelden en giechelden ze vrolijk. Tot het rasta-meisje bij een hartstochtelijke opwaartse beweging ineens opdook boven de schouder van de roodharige en zich met mij geconfronteerd zag. ‘Oh… dit is awkward!’ zei ze met theatraal opengesperde ogen.

‘Dat valt best mee,’ zei ik. ‘Jullie zijn gelukkig samen, wat is er awkward?’ Ze hervatten hun vrijage, tot er een zeer matige jongleur begon te oefenen op vijf meter afstand. Het donkere meisje wist zeker dat ze het beter kon, ook al had ze er nul ervaring mee. De jongleur hield het spoedig voor gezien en droop af. Toch had ook hij zonder het te weten het zijne bijgedragen – de ballen laten vallen, grabbelen, weer in je ritme komen, tot je denkt dat je het kan en dan toch weer de fout in gaan. Knotsen in plaats van ballen proberen, op applaus en bewondering hopen of (awkward!) mistasten en een knots uit je tengels laten vallen. Het leven zelf!

De avondspits was voorbij, stelde ik vast. Ik groette de meisjes en ging naar mijn trein.

 

Bonus: een schets door Gerrie Hondius van het TYrio Martinot

 


 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *