De lendenen omgorden, noodrantsoenen en thermosfles in de rugzak, elektrische deken mee, brandblusser, SAS-handboek, kompas, pikhouweel, abseil-uitrusting en een geactiveerde OV-chipkaart, niet te vergeten (kaartcontrole is uiterst onwaarschijnlijk, maar nooit geheel uit te sluiten). Een NS-reis dien je niet lichtzinnig te ondernemen. Je weet nooit voor welke verrassingen je komt te staan.
Zo ook gisteren. Ik moest van Wijhe (Overijssel) naar Zeeland. Voor een begrafenis, en door het vroege vertrekuur hield mijn innerlijke lachebekje zich aanvankelijk mokkend schuil. Blue Wednesday!
Ik moest toegeven dat het eerste stuk, tot Zutphen er toonbaar bij lag in de winterzon. Berijpte landerijen en haast overdreven veel pixels in de lucht.
De NS-had medereizigers ingezet, maar er bleef ruim voldoende ruimte voor iedereen; ze hadden goede manieren en leden niet hinderlijk aan kinkhoest of open tbc. Was het traject tussen Arnhem en Nijmegen refurbished, vroeg ik me af.
Dat kon zo in Die Schönste Bahnstrecken. Via de intercom werden we afdoende bijgepraat door een geestige conducteur. Geestig zonder wrok; geen rancune dat collega-conférenciers als Theo Maassen of Ronald Goedemondt wél op het podium stonden en hij niet.
Er welden weldadige herinneringen bij me op. Ik wist ineens weer waarom ik ooit zo van de trein hield. Ik durfde niet te juichen eer de krappe overstap in Roozendaal (van spoor 3a naar 3b, in drie minuten) was geslaagd, maar tot zover zat het mee. Brabant deed trouwens ook echt zijn best.
‘Dit is een gaaf land,’ dacht ik, in de verte turend zonder ergens stikstof, stakingen, infarcten, tegenstellingen, inflatie, stagnatie, wegversperringen en haatzaaiers te zien. Ik schrok er zelf van (de innerlijke Rutte in mij was ontwaakt en voegde zich bij de lachebek). En – het moest niet gekker worden – die sprinter naar Vlissingen haalde ik ook zonder strubbelingen.
De huisdichteres zat er al in, ook haar reis uit Woerden ging als een zonnetje. We lagen én bleven keurig op schema – alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. Arnemuiden, Goes, Kapelle-Biezelinge, Kruiningen-Yerseke, Krabbendijke – al die plaatsjes wenkten ons bevallig of nodigden ons uit nog eens terug te komen als toerist.
We waren zowaar op tijd voor de begrafenis, waar ik leerde dat het woord ‘gein’ (de overledene mocht graag een dolletje maken) via het Hebreeuwse ‘chen’ verwant is aan genade (in de zin van ‘een onverdiende gunst’).
Mijn prachtige reis voelde haast ook als een vorm van genade… Geintje van de NS?!?
P.S. Ook de terugreis verliep ‘volgens dienstregeling’ maar toen duurden die drieënhalf uur toch wel lang en was het buiten donker.