Gisteren had ik mijn eerste werkontbijt. Ik zit in een projectgroep met vijf dusdanig drukbezette deelnemers dat er de komende weken in de agenda’s alleen een gemeenschappelijk gaatje kon worden gevonden tussen 7.30 en 9.30 uur. Des ochtends.
Mijn zelfpamperende, wekkerloze bestaan met weldadige nachtrust naar wens gevolgd door voorzichtige gewenning aan het felle daglicht werd door de anderen niet aanvaard als legitiem excuus. Uit de veren! Ik overwoog nog ze een link te sturen naar mijn stukje Pensioenporno uit 2019, maar wist dat ik op geen enkel begrip hoefde te rekenen. Ik schikte mij in mijn lot.
Halfacht een onchristelijk tijdstip? Gedurende meer dan veertig jaar was ik dan allang in de weer, fietsend of forensend door weer en wind, zonder buitensporig zelfmedelijden. En nu… Ik sliep onrustig, In mijn woelige hoofd schoof de aanvangstijd steeds verder op richting middernacht. Begonnen we nou om halfvijf of halfvier? Dan zou ik er uiterlijk drie uur uit moeten, realiseerde ik me met een schok, of als ik nog wilde douchen een half uur eerder. En moest ik de batterijen van de wekker niet controleren voor de zekerheid, of ook het alarm van mijn mobiel instellen?
Dat ontbijt was voortreffelijk verzorgd – alles vers, fris en smakelijk; ieders motivatie was hoog en de bijeenkomst bleek nuttig. De koffie had de gehoopte sterkte, daar lag het ook niet aan. Maar toch… Ik was onmiskenbaar uit mijn doen. Na afloop fietste ik nog een stukje richting Olst met een deelneemster – naar eigen zeggen een ‘vroege vogel’. Toch was ook zij uit haar ritme. Zij ontbeet liefst alleen, in stilte, en nu miste ze (het klonk als een intieme bekentenis) de app met de spellingstest die ze altijd deed terwijl ze haar bakje volle kwark leeglepelde. We keken elkaar haast opgelucht aan. Jee, wat een gewoontedieren zijn we, gehecht aan onze kleine rituelen.
Ik vertelde van de vrachtwagenchauffeur met wie ik vorige week in gesprek raakte. Bij het bedrijf werkten duizend chauffeurs, zijn baas had hij nog nooit gezien. Hij reed voornamelijk in Nederland maar door de week sliep hij nooit huis – dat liet de logistiek niet toe. Hij sliep in de truck. Toen hij laatst op woensdag een keer wèl thuiskwam, dachten zijn kinderen dat het vrijdag was en dat ze dus de volgende dag niet naar school hoefden (die hadden hun eigen ritme).
Waarom, kan dat niet anders, was mijn eerste reactie – over honderd jaar zullen de Verzamelde Transportbonden hier excuses voor aanbieden aan de nakomelingen. Maar toen ik iets van mijn twijfels over zo’n meedogenloos systeem liet doorschemeren, vond ik amper weerklank. Ach, het was nu eenmaal zo. Hij was het niet anders gewend. En hij begon over het Rijtijdenbesluit, dat hem soms dwong te rusten op momenten dat het ongelegen kwam. En verder vond hij het allemaal prima.
Nou ja, misschien had hij die ene woensdag wel slecht geslapen, in zijn eigen bed. Totaal ontregeld.