‘De tristesse ontgaat jou,’ zei Dries Havermans eens tegen me toen we het hadden over een kolderieke scène van Theatergroep Badmutz waarin hij had meegespeeld.
Vorige week overleed Dries (geb. 1942). Op de overlijdenskaart stond hij afgebeeld met een mallotig blauw hoedje op zijn kruin, het vredesteken makend, en de tekst ‘Heeft u ook zo genoten?’ Bij de crematie had hij geen aanwezigen gewild, maar gistermiddag was er in Kunst Zij Ons Doel (aan het Spaarne) een samenzijn om het leven van Dries te vieren. Wij koesterden genoeg mooie herinneringen aan hem om voor dit afscheid naar Haarlem te reizen.
Op de Grote Markt heerste een oh-we-hebben dit-zooooo-gemist-lentestemming. Harry Mulisch stond er nog zelfgenoegzamer bij dan anders, alsof die zon uitsluitend te zijner ere op de stad neerdaalde. De kans om even met de Grote Poseur te poseren liet ik me niet ontgaan.
In de geest van Dries, durfde ik wel te stellen. Die had ook een levenslange voorkeur voor rollen als Sinterklaas, Paus en Bokma (Zoon van God). Bij het samenzijn stond in de bovenzaal prominent het schilderij opgesteld waarop Piet Zwaanswijk hem had afgebeeld in kardinaalspurper, met aureool. Op een scherm gaf een vrolijk en soms ontroerend allegaartje foto’s en dia’s een liefdevolle impressie van Dries’ leven.
Tante Tristesse was er ook – onvermijdelijk. Oude vrienden waren ons ontvallen, of konden er om gezondheidsredenen niet bij zijn. Voor anderen waren de steile trappen een onneembare barrière, die strandden op het terras van De Waag. En degenen die er wel waren ‘vertaal’ je onwillekeurig terug naar twintig jaar geleden, toen ze nog niet zoveel hadden ingeleverd aan sprankeling, haar, denkkracht, lenigheid en toekomst.
Tegelijk was er de voldoening van het weerzien; en de dochter van Dries stak een flonkerende toespraak af, waar haar vader trots op geweest zou zijn. Na afloop streken we (in de geest van Dries) nog even neer bij het Wapen van Bakenes, waar verdriet en vreugde zich bleven mengen zonder dat er veel peil op te trekken viel. Alles liep door elkaar. We zaten buiten, in de steeg, recht tegenover de het opschrift ‘Begrafenis Bos, de Vrijwillige Liefde Beurs’. De Bakenessertoren herinnerde ons aan Dodenherdenking door onophoudelijk dezelfde doffe, macabere klokslag te laten horen.
Ik bestelde een ouwe klare, wat ik anders nooit drink, maar kennelijk moest het. Er waren enkele oude vrienden, we maakten nieuwe (voor een uur althans) en bereikten het stadium dat alles grappig, emotioneel en licht tegelijk werd. Toeristen, bordeelbezoekers en los volk passeerden de revue. Na zevenen liep burgemeester Wienen langs in zijn zwartste en strakste kostuum, op weg naar de herdenking op de Dreef.
Wij aarzelden. Wijhe zouden we niet meer halen voor de twee minuten stilte. Stonden de treinen nog stil in het weiland om 8 uur? Besluiteloosheid was ook een optie en zo waren we er getuige van dat de kastelein precies op tijd de tv harder zette. Iedereen, zelf de joligste en wankelste onder ons, ging zonder aansporing naar binnen en nam de stilte in acht.
Daarna liepen de huisdichteres en ik naar het station. Aan de Bakenessergracht zat een kale, oude man op een bankje voor zijn huis te genieten van de avondzon. Ik zei iets vriendelijks. Hij mummelde iets onverstaanbaars terug. Tandeloze mond, vandaar en in de herhaling bleek het Duits gemompel te zijn. Dat huis waar hij voor zat, stamde uit 1400, wist hij. De huisdichteres en ik harkten het een en ander bij elkaar uit Wortschatz, maar een vloeiend gesprek zat er duidelijk niet in.
Het was meer een scène voor Badmutz, dacht ik later. Tandeloze Duitser op Dodenherdenking. Twee Nederlanders die niet meer weten of ze vrolijk of verdrietig zijn. Met alle gepaste en ongepaste grappen van dien. Tristesse, voor wie ervan houdt. Of voor deze gelegenheid: Dries-tesse.
Het was helemaal in de geest van Dries; een heerlijk samenzijn met drank en spijs, in overvloed, zoals zijn dochter zei. De trap kon ik nog gemakkelijk hebben maar mijn op-leeftijd-zijn manifesteerde zich meer in het niet herinneren van namen van mensen die ik toch jarenlang goed gekend had. “Haarlem wat ben je mooi, Haarlem wat ben je prachtig, stad en dorp tegelijk” , zong Fredie en dat was het: het weer, het gebouw, de stad en de mensen!
En Dries; hij was een mooi mens!
Fijn stuk, bedankt!
Die schoorstenen, in de foto op de achtergrond, herken ik. Naar schatting ben ik, vrij recent, al bij drie gelegenheden over het plein in kwestie gelopen (ergens links buiten beeld staat de Sint Bavo). Maar de kop van de Grote Poseur is me tot nu toe ontgaan. Net goed!
In het digitale HD vandaag de melding dat het beeld van Harry Mulisch door klimaatactivisten geblinddoekt is. Wat mij betreft zo laten.
1) Dries was een man met een groot hart met ruimte genoeg voor kleine foutjes. Hij was misschien een van de weinigen die niet de stad zijn uitgepest door Haarlemse piskeikers.
2) Harry Mulisch noemde Haarlem ’de negerwijk van Amsterdam. Iedereen kijkt er zwart’. (“Boebie”) W.L. Brugsma (1922-1997), vele jaren journalist van Haarlems Dagblad, beweerde zelfs dat hij achtendertig jaar in Haarlem had gewoond, ’met een welkome onderbreking van twee jaar in het concentratiekamp Dachau.’
En excuus voor de piskeikers; contaminatie met wat ik had willem schrijven: piszijkers.
Mooi verwoord.
Ja zo was 4 mei.
Alles was er
Alles ontbrak
Prachtig toch?
Mooi verhaal, Marius.
Pas gisteren teruggekeerd van een geestverruimend verblijf in la France profonde, trof ik thuis het bericht aan van het overlijden van Dries. Erg jammer dat ik Dries niet met familie en bekenden mee heb kunnen herdenken in KZOD en café het Wapen van Bakenes. In ieder geval ben ik door jouw verhaal aardig op de hoogte.gebracht.
Ik voeg speciaal voor de Dagklad-lezers er nog het volgende aan toe: Dries stond ook aan de wieg van de maandelijkse poëzie-avonden in de Waag die hij jarenlang samen met Nuel Gieles presenteerde. Het zal wellicht in de toespraak van Liselore ter sprake zijn gekomen. Die toespraak had ik heel graag gehoord. Maar ja…
Veel dank voor je mooie bijdrage.
Herman van Mourik