In haar column vandaag in Trouw gebruikt Emine Uğur de term ‘hooivorkenbrigade’ voor de aanzienlijke groep die een obsessie met pedofielen heeft ontwikkeld. In mijn eigen kennissenkring heb ik geen pedo-jagers (of ze moeten nog uit de kast komen) maar niettemin doen ze hun invloed gelden.
Deze week (het regende hard) ging ik op het station in het enige wachthuisje op de enige vrije plek zitten, naast een blonde vrouw van een jaar of 35 die twee hummeltjes van een jaar of vier, vijf onder haar hoede had. Er werd onderhandeld over wel of geen tweede lolly of zoiets. We raakten aan de praat – het waren leenkinderen, zij was van een oppascentrale. Drie anderen waren ziekgemeld, dus het was een speciale dag, met een excursie naar Wijhe.
Terwijl ik met de vrouw zat te babbelen, kroop een van die meisjes lenig over haar schoot op mijn knie – zoals een kat dat kan. Ik werd beklommen alsof ik een meubelstuk was. Er was geen oogcontact aan voorafgegaan, maar ze had besloten dat ik het onderzoeken waard was. Doelbewust kneep ze in mijn wang en haar andere hand had mijn neus al te pakken.
‘Dit gedrag moet je haar nog wel afleren voor ze vijftien is,’ zei ik, nadat de vrouw het kind schielijk van mij had afgepeld. Nou was het niet heel gênant, we moesten er om lachen, maar ergens in de verte was ik me toch bewust van de hooivorkenbrigade. Zou ik twintig jaar geleden anders hebben gereageerd? Ik had dat nieuwsgierige kind best ook nog een oorlelletje aan kunnen bieden, of mijn adamsappel.
Ben ik de enige of is er een ongewenste krampachtigheid geslopen in onze omgang met jonge kinderen? Ik herinner me dat ik in Haarlem op een parkbank de krant zat te lezen. Er was dichtbij een speelplaats met klimtoestellen, die op een gegeven moment door drie jonge meisjes in bezit werden genomen. Uitgelaten vertoonden ze hun acrobatiek. De zon scheen nog steeds en mijn krant had ik nog niet uit, maar ik had toch het gevoel dat ik daar weg moest. Niet zozeer omdat ik hooivork of buks vreesde, maar omdat het niet ‘hoorde’. Om wat anderen zouden kunnen denken. Onschuldig kijken naar spelende kinderen? Daar moeten ze maar net in willen geloven.
Ja, die krampachtigheid, herkenbaar. Soms, tegen donker aan in ‘t bos/park lopen mijn honden ver achter mij. Dan komt een vrouw (jong of oud maakt niet uit) mij tegemoet. Om haar gerust te stellen draai ik mij dan om, fluit en roep de honden. Want als hondenuitlater ben je ongevaarlijk… tegen donker aan. Kennelijk heb ik geen hoge dunk van mannen.
Inderdaad, de hysterie over allerlei zaken, waar enkele tientallen jaren geleden nog niemand zich druk over maakte, heeft ook op mij z’n invloed.
Ik ben, naast veel andere dingen, ook een vogelaar. Sommige mensen vinden alleen de term al verdacht en zoeken er iets anders achter dan de feitelijke betekenis: iemand die vogels kijkt.
Een vogelaar heeft meestal een verrekijker bij zich. Als ik op pad ga om vogels te kijken, moet ik eerst nog een kwartiertje fietsen voor ik de bebouwde kom uit ben. En hoewel er ook in de bebouwde kom soms aardige vogels te zien zijn, houd ik tegenwoordig de kijker, tot het moment dat ik in het buitengebied ben, maar in de fietstas. De mensen zouden eens kunnen denken dat ik een voyeur ben.
Voor wie dit aan paranoia vindt grenzen: zelfs politieagenten vinden zestigplussers met een verrekijker in de bebouwde kom verdacht.
Lees: https://moedwil-en-misverstand.blogspot.com/2021/03/aselectief.html
@Hans V. : het enige geluk is dat je er een leuk blogje aan overhoudt.