Ik mag graag denken dat het met mijn Balkenendisering niet zo’n vaart loopt. Dat ik mijn innerlijke Jan Peter meestal redelijk intoom als hij over normen en waarden wil gaan (s)preken en een vermanend vingertje opsteekt.
Meestal, maar niet altijd. We hadden zondag een vrijwel lege treincoupé – ideaal, onder ideale omstandigheden, maar in dit geval begon (voor ons onzichtbaar) tien meter verderop een jonge man aan een luid telefoongesprek. Het heerschap was danig uit zijn hum. De ‘kankers’ werden met kracht de wijde omgeving in geslingerd – ik kon niet opmaken waarover hij ontstemd was, maar kankerzooi, kankerfiets, kankerteef, kankerlijer en kankertelefoon trokken binnen één volzin langs.
‘Wat is er mis met tyfus, pleuris, tering, zwemmerseczeem en rode hond’ wilde ik hem nijdig toeroepen, maar ja… Ik bevond me in de beschavende invloedssfeer van de huisdichteres, die helaas niet tot aan onze medereiziger reikte. En het was maar 10 minuten van Zwolle naar Wijhe, de ergernis zou te verdragen moeten zijn…
Hoewel…? Bij kanker no.15 of 18 (= drie zinnen later) richtte ik me op om op zalvende toon aan die vent iets persoonlijks te vertellen, een nare ziektegeschiedenis van een goede vriend, zoiets, met een verzoek om enige consideratie…
Wat volgde was een klassiek rollenspel.*** Ik wil me aan mijn opvoedende taak wijden; mijn eega vreest dat zo’n man heeft gedronken, gesnoven én geslikt. Dat hij een vlindermes én een kris bij zich draagt en dat hij sterker is dan ik. In dat laatste heeft ze altijd gelijk. Bovendien kwamen we van een heerlijk concert in Heino. Dus eega en ego kwamen tot een compromis: we verkasten naar de bovencoupé. Dat ging zo: zij (‘kanker’-mijdend) via de ene deur en ik via de andere, zodat ik in ieder geval een beeld had bij die stuitende figuur.
Hij lag half onderuitgezakt. Bolle, rood aangelopen, gladgeschoren keikop, oorringetje. Ik deed het niet, maar graag had ik ‘m in deze trant toegesproken:
“Ach, meneer… sorry dat ik u stoor, en misschien moet ik me er helemaal niet mee bemoeien, maar ik zie daar een verdacht knobbeltje. Bij uw linkeroor. Net onder die kank.. die ring. Het is toevallig mijn vakgebied, ik werk in het Isala ziekenhuis en ik zou u met klem aan willen raden er naar te laten kijken. Al was het maar voor de zekerheid. Het hoeft natuurlijk niet per se kwaadaardig te zijn. Vraag maar naar prof. G.E. Zwel. Afdeling Oncologie.”
*** Voor een eerdere aflevering van deze conflictenserie zie Kwaad en verstandig (met een humoristische Hell’s Angel en Boeddha Hari)
Wil je :wat jij wil of naar iedereen is een uitzondering
Tering wat een gevinger op zo’n kankertelefoontje
Zoals altijd, oefenen en blijven oefenen, Jolanda. Je kan het!