Vanochtend trof het me ineens pijnlijk dat ik zo weinig vrouwen in hun jas heb mogen helpen. Het kwam door een boekbespreking in de Groene Amsterdammer van Kairos (Jenny Erpenbeck) en Dag voor dag: Een getijdenboek van de liefde (Helga Schubert). Het was recensente Marja Pruis opgevallen dat in beide boeken een affaire begint nadat de man zijn toekomstige geliefde ‘in haar jas helpt’.
Ik ken enkele mannen die ik ervan verdenk die kunst nog te verstaan. Rijzige, grijzige, gesoigneerde heren met voortreffelijke manieren en een zekere status. Gentlemen. Zij helpen een vrouw dame in haar jas mantel zonder dat het als opdringerig of glijerig wordt ervaren – licht zwierende vanzelfsprekendheid maakt deel uit van een geslaagd ritueel.
In mijn herinnering waren het vooral overgeparfumeerde tantes die mij na hun derde sherry bij een familiefeest flirterig om bijstand verzochten in de garderobe (of het halletje). Dat ‘helpen’ viel nog lang niet mee – mijn techniek was ruw en als een arm niet als vanzelf sierlijk de juiste jasmouw in gleed, had ik de neiging tot forceren. Het ging altijd met gestoethaspel gepaard.
Als 21st century skill staat in-de-jas-helpen denk ik laag genoteerd, maar in de negentiende eeuw moet het een spannend moment zijn geweest voor mogelijke minnaars: lukt deze eerste samenwerking/ compatibiliteitstest? De partners staan dicht genoeg bij elkaar om vonkjes over te laten springen en er is in sommige gevallen het nu-of-nooit van het naderende afscheid.
Vermoedelijk zou ik onder gunstiger omstandigheden (in een andere eeuw) geen grote faam hebben opgebouwd als jas-sistent – met stijldansen ben ik ook nooit opgegaan voor zilver, of wat het was. Maar dan komt er zonder waarschuwing een dag dat ik droom van elegantie, wuftheid, kroonluchters en decorum. Van geschoren worden met een vlijmscherp barbiersmes; van een deftige hoed met het bijbehorende repertoire van tikjes en knikjes; pijproken met een vriend, omringd door allerlei nodeloze attributen; nippen van absint; een fluwelen cape dragen. Er zit een Oscar Wilde in mij!
Wilde in Wijhe? Vrees niet! Morgen ben ik weer mijn gewone morsige zelf en sloeber ik onverschillig en onesthetisch door het leven. Doe ik boodschappen bij de Boni. En wee de vrouw die bij de kapstok uitnodigend op haar mantel wijst: een schouder uit de kom zit in een klein hoekje.*
*lelijkste zin op Dagklad sinds 2005
Je kunt oefenen met iets makkelijkers : ik ken iemand ( een jonge man ) die – zonder dat ik hem daartoe uitnodig –
de stoel lichtjes onder mij aanschuift aan wij aan tafel gaan zitten. ( Om te werken , of daarna te ‘ borrelen ‘ . )
Het verhoogt de sfeer enorm !
Ja, ik heb inderdaad een meneer die mij in mijn jas helpt. Dat was nogal wennen in het begin. Ter troost en aanmoediging: de meeste vrouwen weten ook niet (meer) hoe het moet en werken daardoor mee aan het gestoethaspel. Tip voor de vrouw: strek je beide armen uit naar achteren en beweeg niet (probeer niet mee te helpen). De man kan dan de mouwen over de uitgestoken handen halen en de rest is een eitje. Oefen het maar eens. Ook deze feminist valt toch wel voor hoffelijkheid.
Die bewust niet behulpzame vrouw, dat vind ik een goeie. In een van de boeken houdt de man de jas al vast. De vrouw, die met de rug naar hem toe stond, bedenkt zich, draait zich om, steekt haar armen in de mouwgaten en omhelst hem. Aardige variant!
Hier in Rome waar ik een weekje vertoef lopen nog van die elegante manspersonen rond in onberispelijk pak/coltrui/ribbroek die ik er van verdenk zomaar opeens een Romeinse schone in de jas te helpen.